Boekaankondiging

Leidsche Kerkbode. Orgaan voor de Gereformeerde Kerken van de Classis Leiden

5e jaargang, onder redactie van W. Bouwman e.a.
Leiden (Nieuwe Leidsche Courant) 1926v
nummer 18 (geen paginering) (3 september 1926)

a



A.G. Wolf, Sint Franciscus van Assisi. Uitg. Maatsch. „Holland” Amsterdam. 1925.


Misverstand is de oorzaak, dat de aankondiging van ds. Wolfs geschrift zich zoo lang liet wachten. Inmiddels heeft de Franciscusherdenking juist deze dagen in de pers opnieuw aan het onderwerp de aandacht verleend b en zal ook het geschrift van ds. Wolf de belangstelling mogen verkrijgen, die het verdient.

Het misverstand, boven bedoeld heeft wel eenige weken vertraging gebracht, maar mag niet voorde maanden van uitstel van bespreking worden aansprakelijk gesteld. Want met opzet stelde ik de aankondiging even uit. Niet omdat ik het boekje van ds. Wolf niet mooi vind of goed. Juist omgekeerd, omdat ik er zoo veel respect voor heb.

Het kan gebeuren, dat ge met iemand van meening verschillen moet, maar dat ge zijn meening zoo prachtig voorgedragen en zoo fijn ondersteund vindt, dat ge alleen onder voorwaarde van uiterste zelfcritiek u tegenspraak permitteert. Zulk een geval doet zich hier voor. Over de waardeering van Franciscus, nu als drager van een anderen wenkend ideaal genomen, denk ik eenigszins anders dan ds. Wolf, al ben ik in veel opzichten het met hem eens en al voel ik, dat wij, calvinisten, afwijzend wat Franciscus heeft, zelf nog niet bekleed staan voor God. Maar de groote waardeering, die ik voor ds. Wolfs werkje heb, verbood mij zonder meer uit te spreken, dat ik er anders over denk, als ik niet tevens kan zeggen, waarom dat zoo is, en op welke gronden ik mij zou willen beroepen tegenover hem. Daarop wilde ik wachten. Inmiddels is het zoover gekomen. Wat ik anders zou willen betoogen, heb ik dezere dagen gepubliceerd in „Christelijk-Letterkundige Studiën” (deel II, bij dezelfde uitgeefster) in een opstel over „Eros of Christus.” c En nu ik daarnaar verwijzen kan, is het mij gemakkelijker, zoowel om te spreken, dat ik in sommige dingen anders zie dan ds. Wolf als ook te verklaren, dat ik zijn geschrift met groote belangstelling heb gelezen. Ds. Wolf heeft een open oog voor de gevaren van een christendom, dat niet aan de worstelingen van Franciscus toekomt, noch aan zijn vreugden. En daarom heeft hij iets in Franciscus gezien; hij kan hem zien, omdat hij zelf wat is en een maatstaf heeft van beoordeeling. Wij kunnen slechts dan Franciscus’ probleemstelling verbeteren, als wij aan zijn vragen toegekomen zijn. En dat ontbreekt ons al te vaak.

Ds. Wolf is de man van fijne taal; wat hij zegt is altijd doorvoeld en fijn. Ook wordt zijn woord gedragen door een verlangen naar diepe vroomheid, die leeft en het leven begrijpt. En omdat in ons eigen leven het begrijpen-willen van een, die heel anders is dan wij zelf ooit kunnen worden, misschien een ontdekking van hem worden kan, mits wij ook dit werk houden onder de tucht van God, daarom zou ik vooral nu in 1926, ernstig willen raden het werkje van ds. Wolf te lezen en er mee verder te werken.


K. Schilder.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.

b. Vgl. ‘Over de „Franciscus-herdenking”’, De Reformatie 7 (1926v) 1,4-6 (1 oktober 1926).

c. Vgl. ‘Eros of Christus’, M.J. Leendertse en C. Tazelaar (uitg.), Christelijk Letterkundige Studiën II, Amsterdam (Holland) 1926, 130-218.