Register Project Neocalvinisme

Vaticaans Concilie, eerste (1869-1870)





Belangrijk 19e-eeuws concilie. In de Rooms-Katholieke telling het 20e oecumenische. Door paus Pius IX bijeengeroepen om weerstand te bieden aan eigentijdse dwalingen. Kwam bijeen in het pauselijk paleis, het Vaticaan.

Constitutiones

Christelijke Encyclopaedie1 V,539-540

Vaticaansche concilie. Pius IX had in 1867 reeds in uitzicht gesteld, dat er spoedig een algemeen concilie zou gehouden worden. Op 29 juni 1868 werd het uitgeschreven. Het doel van dit concilie zou zijn „kerk en maatschappij te redden van allerlei dreigend gevaar, het streven tegen te gaan van hen, die kerk en staat omver wilden werpen, alle moderne dwalingen uit te roeien en alle goddelooze vijanden van de kerk en den apostolischen stoel neder te werpen”. Het bleek al spoedig, vooral door de uitlatingen van het blad de Civilta Cattolica, dat het eigenlijke doel was de onfeilbaarheid van den paus tot geloofsdogma te verheffen. Er gingen waarschuwende stemmen op. Dupanloup, bisschop van Orleans, schreef met vrijmoedigheid, wat hij van het concilie vreesde. Maret, bisschop van Sura deed een boek het licht zien, waarin hij wees op de voorrechten en vrijheden van de Gallicaansche kerk. Bovenal de hoogleeraar Döllinger bestreed op wetenschappelijke gronden het aangekondigde dogma.

Tot het concilie waren 1044 personen genoodigd, maar er kwamen slechts 767 op. Onder deze behoorden 276 Italiaansche bisschoppen, 119 bisschoppen in partibus infidelium en 14 Duitsche afgevaardigden. Er zou gehandeld worden 1º over een schema over het geloof, 2º een schema over de kerkelijke discipline, 3º een schema over de kerk en het primaat van den paus en een catechismus, die voor de gansche kerk verplichtend zou zijn. Hoofdschotel bleek de onfeilbaarheidsverklaring als de sluitsteen van het gebouw der Roomsch-Catholieke leer van het kerkrecht. In het college der Jezuieten werd een adres aan den paus opgesteld, waarin aangedrongen werd op de onfeilbaarheidsverklaring. Het adres werd door 400 leden, onder wie 4 Nederlandsche bisschoppen, onderteekend. Nu dienden 137 leden een tegen-adres in met het verzoek op de onfeilbaarheidsverklaring niet in te gaan. Desondanks werd 6 Maart 1870 een ontwerp-decreet aangaande de onfeilbaarheid ingediend. Nu ontwikkelde zich een geweldige strijd. De voorstanders beriepen zich op de Heilige Schrift (Luc. 22:32), op de overlevering en op de noodzakelijkheid der onfeilbaarheid, als voortvloeiende uit het primaat van den paus. De tegenstanders leverden daartegen geen |540| argumenten aan uit de Heilige Schrift of de historie, maar zij bepaalden zich er toe, om te wijzen op de scheuring, die in de kerk zou komen, bijaldien dit dogma werd aanvaard. De puas bemoeide zich met de zaak. Hij verbond den een aan zich door vriendelijke woorden en hij liet den ander zijn vaderlijk misnoegen gevoelen. Op 13 Juli 1870 had een stemming plaats over het dogma; 571 waren er voor, 61 namen het aan onder voorbehoud en 88 waren er tegen. Toen het nu vaststond, dat het dogma zou aanvaard worden, ging velen tot de paus om hem te verzoeken terugname van het decreet of ruimere formuleering. Bisschop Ketteler uit Mainz deed zelfs een voetval voor den paus, om hem te smeeken toe te willen geven aan de tegenstanders. De paus scheen een oogenblik te wankelen, maar de voorstanders wisten hem terug te houden van teruggaan. Toen werd aan de bisschoppen, die tegen gestemd hadden verlof gegeven Rome te verlaten. Op 17 Juli gingen 56 leden heen, nadat zij verklaard hadden uit piëteit voor den paus niet weder tegen te willen stemmen. Op 18 Juli werd nu in een openbare zitting het dogma aangenomen met 547 tegen 2 stemmen.

Het dogma hield in, dat de paus van Rome, wanneer hij ex cathedra spreekt, d.w.z. in zijn ambt als herder en leeraar aller Christenen krachtens zijn allerhoogste apostolische autoriteit een door de geheele kerk aan te nemen geloofs- en zedeleer verkondigt door den goddelijken bijstand, die in den heiligen Petrus aan hem toegezegd is met die onfeilbaarheid werkzaam is, waarmede de goddelijke Verlosser gewild heeft, dat zijn kerk in het verkondigen der geloofs- en zedeleer voorzien zou zijn.

De hoogste macht over de gewetens der menschen lag dus nu in een man, in den stedehouder te Rome. Het leersysteem had haar sluitsteen gekregen. Tegen de Schrift en de historie in had men een mensch onfeilbaar verklaard. De Jezuieten hadden gezegepraald.

Van de tegenstanders boog de een na den ander het hoofd voor den onfeilbaren paus. Dupanloup, Maret en Ketteler verzoenden zich met de nieuwe leer. In Augustus 1872 verzonden de bisschoppen, die tegen het dogma der onfeilbaarheid gestreden hadden, een herderlijke schrijven aan hun respectieve diocesen, waarin zij de geloovigen vermaanden zich aan de genomen besluiten te onderwerpen. Zelfs bisschop J.C. Hefele, de beroemde kerkhistoricus, die getuigd had: „dertig jaar heb ik naar de onfeilbaarheid gezocht, maar ze nergens gevonden” boog ook voor den paus. De laatste, die zich onderwierp, was Stoszmayer van Firmium. Verschillende motieven dreven de tegenstanders tot onderwerping.

De theologen onder de tegenstanders bleven bij hun verzet. Döllinger en Friedrich uit München, Reinkens en Weber uit Breslau, Reusch en Langen uit Bonn legden het hoofd niet in den schoot, maar gaven den stoot tot het stichten van de Oud-Catholieke kerk in Duitschland.

J. Friedrich, Geschichte des vatikanischen Concils, Bonn 1877-1883. E. de Pressensé, Le Concil du Vatican, son histoire et ses consequenses, Paris 1872. S.H. ten Cate, Het Vaticaansche concilie, Zwolle 1872. K. Marten, Die Arbeiten des vatikanischen Concils, 1873, Paderborn. C. Manning, The true history of the Vat. Council, Londen, 1877.

Ds J.H. Landwehr






deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001