„De Heraut” over het begrip „scheppingsmiddelaar”

in: De Reformatie, twintigste jaargang, Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1939v, 41,317; 43,335 (19 juli – 2 augustus 1940) a



Terwijl in Nederland een breede phalanx der van het geloof vervreemden van de algemeenen verwarring gebruik maken, om met behulp van de vreesachtigheid, de baatzuchtigheid, of het gebrek aan nationaal besef der anderen, het laatste restje van Abraham Kuyper’s levenswerk te gronde te richten, en met name de door hem gepredikte antithese grondig te begraven in ettelijke pogingen tot centralisatie van àlles en nog wat,

en terwijl zoo goed als heel de pers bij die begrafenis van Abraham Kuyper meewarig staat toe te zien, en de tranen weg te slikken, maar dan zóó fatsoenlijk, dat geen mensch het hóóren kan, en zóó „correct”, dat geen Duitscher het zién kan, — begint „De Heraut” me daar, zooals ik j.l. Maandag b verrast ontdekte, een lang vertoog te leveren, c ten bewijze, dat mijn in de Catechismusbijlage zonder eenige polemische toesplitsing gedane afwijzing van het begrip „Scheppingsmiddelaar” d niet goed is, en vraagt het blad, of misschien ds C. Veenhof deze mijne afwijzing van gemeld begrip nog zou durven noemen te zijn „in Kuyper’s lijn”. e

Ik heb op dit moment wat anders te doen, dan breed op dit alles in te gaan. Ik hoop het te doen, hetzij bij stukjes en beetjes in ons blad, hetzij bij den tweeden druk der Catechismusbijlage. Het lust me thans niet, „De Heraut” te beantwoorden op staanden voet; het blad heeft meer dan eens een schijnberoep op Calvijn gedaan; werd dit dan weerlegd, dan bleef het blad zwijgen. Het zou en zal ditmaal niet anders gaan.

Overigens denk ik het mijne, vooral nu, van àl de destijds aangehoorde argumentaties tegen de „polemiek”. In zoo’n ernstigen tijd als deze moeten we elkaar niet bestrijden, zei de een. Dat was vóór den oorlog. Thans zijn we daar midden in. Vooral in een geestelijken oorlog, die gevaar loopt verloren te worden krachtens eigen geestelijke slapte. En kijk, „De Heraut” begint nù over een onderdeeltje van een terminologische kwestie, nopens dr A. Kuyper, breed te betoogen. Gezamenlijk den Filistijn op de schouders vliegen, heette het toen, niet polemiseeren! Nu, ik kijk die kerkelijke en cultureele pers zoo eens aan des Zaterdags. Die destijds het hardst over dat op-den-schouders-vliegen praatten, zwijgen nu als muisjes. De filistijnsche schouders worden tenminste wel ontzien. Een enkelen keer kunnen sommigen zelfs ’t niet laten, zich zichtbaar te zetten tot het zich hoorbaar schikken, tot het zich tastbaar aanpassen bij het zich niet onsmakelijk verschikken. Ze verslikken zich niet eens.

Ik geloof niet veel van al die antipolemische gelegenheidstheorieën van toen; ik denk, dat men alleen maar geen argumenten geven kon.

Op de vraag, of mijn afwijzing van den term „schepppingsmiddelaar” (zie § 37 d) in Kuyper’s lijn lag, behoeft ds Veenhof geen antwoord te geven. Dat heb ik zelf al dadelijk gedaan. Prof. Kuyper vraagt naar den bekenden weg. Of het ook in Sikkel’s lijn lag, make uit wie het onderstaande heeft gelezen: Ds J.C. Sikkel f schreef, preek over Zondag 6, 7 Febr. 1915:

„Wij belijden met de Christelijke kerk het Middelaarschap van onzen Heere Jezus Christus, en kennen onze roeping om in de wereld daaraan getuigenis te geven, om bekend te maken aan alle menschen die waarheid en die prediking, dat Jezus is de Christus, de Middelaar Gods en der menschen.

Dat wil zeggen, dat het met de wereld en met de menschen alleen terecht kan komen door Hem. Dat is de beteekenis van het Middelaarschap. En dat is de beteekenis van de belijdenis der Christelijke kerk van het Middelaarschap.

Daarom moeten we die beteekenis van het Middelaarschap ook zoo vasthouden. De beteekenis van het Middelaarschap is maar niet, dat er wat is en wezen moet tusschen God en ons, zooals de Vader door den Zoon de wereld geschapen heeft, en zooals Hij de wereld in stand houdt door het eeuwige Woord, want dan is de Heilige Geest ook Middelaar. De wereld is ook niet geschapen zonder den Geest Gods, en wordt ook niet in stand gehouden zonder den Geest Gods. Dat is niet de beteekenis van het Middelaarschap naar de Schrift. Ge vindt in heel de Schrift nooit zoo van het Middelaarschap gesproken. Daarom achten we het niet naar Gods Woord, dat men spreekt van den Middelaar der Schepping. We loopen dan gevaar, dat we aan het Middelaarschap van Christus beteekenis toekennen, dat de wereld toch zooveel aan Hem te danken heeft, dat zij door Hem in stand gehouden wordt, en dat daar allerlei weldaden uit volgen, omdat Hij de eeuwige Zoon van God is.

Neen, maar bij de belijdenis van het Middelaarschap gaat de Heilige Schrift uit van de gevallen wereld. Het Middelaarschap heeft betrekking op de gevallen wereld. Niet maar op de wereld zooals die door Gods schepping bestaat, maar zooals die door de zonde van den mensch en de verleiding van den duivel gevallen is. We hebben met onzen Catechismus voordat we aan het Middelaarschap toekwamen, beleden onze ellende, dat we als verbrekers des Verbonds voor God staan, en dat we onder Zijn wet verdoemelijk zijn voor Hem, en dat we Zijn tijdelijke en eeuwige straffen verdiend hebben, zoodat er voor de wereld niets anders overblijft, dan het rechtvaardig oordeel Gods, Zijn toorn, wraak en grimmigheid. |317b|

En daarom komt dan het Middelaarschap op. Zoo kent het de Schrift, en zoo belijdt het de Christelijke kerk”. g

Tot zoover Sikkel. Het lust ons waarlijk niet, vandaag nog meer er van te zeggen. Ik wijde nog slechts eenige vriendelijke gedachten aan ds H. Veldkamp, h die in „Fr. Kbl.” indertijd mijn jaaroverzicht geref. Kerken niet goed vond: er kwam te weinig van den oorlog in voor! i Het moet hem wel zwaar te moede zijn, als hij „De Heraut” en . . . . . „Friesch Kbl.” leest.




„De Heraut” over het begrip „scheppingsmiddelaar”

We noemden, 2 weken geleden, de bestrijding van ons door „De Heraut”. Zonder de eigenlijke kolommen van ons blad met ons antwoord thans te willen vullen, leek het ons goed, in de Catechismusbijlage (op een passende plek) reeds thans antwoord te geven. j Reeds thans; — het is nu de zóóveelste maal, dat prof. Kuyper ons bestrijdt juist vóór zijn blad in vacantiegewaad verschijnt. Bovendien is het binnenkort synode. Daar komen o.m. de „meeningsverschillen” de aandacht vragen. Juist hierom willen wij thans antwoorden: onze lezers kunnen dan zien, hoeveel ze soms om het lijf hebben. Wij achten tot opscherping van het begrip dienaangaande de aan-de-orde-stelling van prof. Kuyper’s bedenkingen uiterst nuttig.


K.S.








a.


b. Maandag 15 juli 1940.


c. Vgl. H.H. Kuyper, ‘Scheppingsmiddelaar’, De Heraut, 30 juni, 7 en 14 juli 1940.


d. Vgl. de bijlage bij De Reformatie van 10 mei 1940 = Heidelbergsche Catechismus II (zondag 4-6), Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 19401 [incompleet], 169-176 (§ 37. Verbonds-, geen scheppingsmiddelaar.).


e. C. Veenhof publiceerde in De Reformatie, 10 maart – 12 mei 1939, een serie artikelen onder de titel ‘In Kuypers lijn’. Zij vormden de basis voor een boek van zijn hand onder dezelfde titel, dat in 1939 verscheen bij Oosterbaan & Le Cointre te Goes.


f. J.C. Sikkel (1855-1920), predikant van de Gereformeerde Kerk te Amsterdam. Zie BLGNP, I, pag. 342-343.


g. Uit den schat des woords. Werken van J.C. Sikkel, in leven dienaar des Woords te Amsterdam, III, preeken (volgens stenogram), derde bundel, Schoten, 1923, pag. 2, 3.


h. H. Veldkamp (1895-1956), predikant van de Gereformeerde Kerk te Sneek. Zie De Haas, V, pag. 246, 247.


i. Zie Friesch Kerkblad, 2 februari 1940.


j. Vgl. de bijlage bij De Reformatie van 2 en 16 augustus 1940 = Heidelbergsche Catechismus 1II,217-227 (noot).