Christus, Heer van den tijd

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven

16e jaargang, onder redactie van K. Schilder,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1936-1937
8,58v (22 november 1935)

a



En op den eersten dag der week . . .

Luc. 24 : 1.

Op den dag des Heeren . . .

Openb. 1 : 14.


Christus verschijnt aan Johannes op den „dag des Heeren”, d.i.: „op den dag van ’s Heeren opstanding, den eersten dag der week, onzen Zondag” (Greijdanus). Op den dag des Heeren leert Hij dus het lied van Christus als den Heer van ons en al het onze ons zingen. Hij laat op zijn eigen dag zijn heerlijkheid ons zien. Een heerlijkheid, „als van den eeniggehorene vanwege den Vader”? Ja, ja, — maar ditmaal toch wel meer bepaald een heerlijkheid als van den „eerstgeborene onder vele broederen”. Een heerlijkheid, als van den eersteling, die uit de dooden opstond, en die dit hier deed, hier in onze woonplaats, onder ons. Hij laat ons zien de glorie van den paaschvorst Jezus Christus.

Nu, vooreerst: wie is er koning, tenzij dan die regeert over de dingen-van-den-dág? De dingen-van-den-dag, dat zijn de dingen van onszelf, zoolang wij menschen-van-dagen zijn. Dus kan de Christus dàn slechts koning over ons zijn, indien Hij Heer werd van den „Alltag”, de alledaagsche dingen, èn ook de dágen-van-de-dingen. Onze „belijdenis” van Zijn koningschap heeft eigenlijk geen zin, ze wordt ons nimmer duidelijk en konkreet, ze is feitelijk geen belijdenis, tenzij wij het aldus zien, en hartelijk gelooven: dat Hij de koning is, niet slechts der dingen-van-den-dag, maar ook der dagen-van-dingen. Welaan, — op den dag-des-Heeren wordt de boodschap tot de kerk gebracht, dat Hij de koning is van alle dágen. Zóó volstandig is Hij in deze heerlijkheid bevestigd, en zóó onbetwistbaar daartoe gerechtigd, dat Hij voortaan Zijn eigen tijden heeft: Hij brengt Zijn eigen dag mee: den dag des menschen. 1) |58c|

Want op den eersten dag der week, als het begon te lichten, scheurde de God van alle vleesch de wolken, en riep den menschenzoon weer tot het leven, ook naar het lichaam. En dat Hij op den eersten dag het deed, dàt is bewijs van Christus’ glorie als de menschelijke koning van den tijd. Als koning naar menschenmaat.

Want God is een rechtvaardig rechter. Hij maakt een mensch slechts koning naar de menschenmaat, pro mensura humana; Hij geeft Zijn eer van koningschap naar Gods ón-meetbaarheid een schepsel niet. Maar Hij geeft dan ook dien mensch de menschen maat, de vollemaat, naar de orde van elken zeer bepaalden dag. Toen Christus op den Goeden Vrijdag het woord van Psalm 31 op de lippen nam, zeggende: „Vader, in uwe handen beveel ik mijnen geest”, toen was dit lied Zijn lévenslied, zijn dóórtochtslied. 2) Dit blijkt wel uit hetgeen onmiddellijk in dien psalm op deze woorden volgt: „Gij bevrijdt mij, Heere, Gij God der trouw!” Toen Christus dus die eerste woorden sprak als laatste in de dagen-zijner-schande, toen wist Hij, in de bevrijding nu te komen. De geest toch, dien Hij in de hand van Vader toen beval, was geest van den volkomene-in-gehoorzaamheid, de geest van den volmaakt-rechtvaardige. Dus kómt Hij nu ook in bevrijding. God hoort Hem, nu de verlating aan het kruis doorleden is, een maatloos lijden in de maat der dagen. God hoort den Zoon.

En zie, Hij hoort Hem aanstonds, als Hij, na dit woord gesproken te hebben, den geest geeft. Dat oogenblik was feitelijk het moment van aanvang voor de hemelvaart van Jezus Christus, zegt de Schrift. Dit brengt dan ook de vroolijkheid, en het feest-moment erin, als Jezus Christus op elk oogenblik, nadat de helsche pijn in dagen-duur door-leden is, ook dat andere woord uit dezen zeliden eenendertigsten psalm voor zich neemt: in uwe hand zijn mijne tijden (vers 16). Mijne „tijden” — d.w.z. de dingen-van-mijn-dagen mèt de dagen-van-mijn-dingen. Mijn lotgevallen, hier en ginds. Mijn lotgevallen, zus en zoo. In uwe hand zijn al mijn dagen en termijnen; mijn tijden, èn de caesuren in mijn tijd.

Dus wordt de Christus heden naar dit woord gedaan. Hem wordt in ruimte en in tijd nu rècht gedaan. In ruimte: Hem wordt gegeven alle bevoegdheid in hemel en op aarde: Hij noemt de landen naar Zijn namen. In tijd: Hij wordt de koning van den tijd: Hij noemt de dagen naar Zijn dagen: er komt een „hèmera kuriakè”: een dag des Heeren, een dag van Christus-Kurios. Hem wordt nu recht gedaan door dien God, die Christus’ tijden houdt in Zijn eigen souvereine hand, maar die dan ook met eigen hand Hem maakt tot Heer, óók van den tijd.

Want aldus is beloofd van de oudste tijden aan, dat God zou nooden tot de Sabbaths-heerlijkheid, niet slechts zichzelf, maar ook den mensch, die aan het recht voldaan zou hebben in een volle dagen-maat, de maat eens menschen.

*

Wij zeiden daar, dat het oogenblik van Christus’ sterven aanvangs-moment was van zijn hemelvaart. Zoo zegt het ons de Schrift, wanneer zij (Openbaring 12) ons verhaalt van het kind der vrouw, die den menschenzoon gebaard heeft naar het vleesch, de kerk dus. Dan zegt de Schrift ons, dat het kind, hoewel geboren onder Satans, dreiging, daarna werd weggerukt tot God en tot Zijn troon. Dit nu was hemelvaart, en deze hemelvaart begon alzoo op Goeden Vrijdag. De hemelvaart van Christus Jezus geschiedt niet pas op dien bepaalden dag, dien wij bizonder noemen naar dit feit, doch zij vangt feitelijk aan op Goeden Vrijdag. Dit „wegrukken” immers van „het kind” tot „God en Zijn troon” wijst op een snel, met kracht, wegrukken, om aan den draak te ontrukken. Het ziet allereerst op wat aan het kruis geschied is. Toen onze Heiland uitgeroepen had, het is volbracht, Joh. 19 : 30, riep Hij daarna met eene groote stem: Vader, in uwe handen beveel Ik mijnen geest, Luc. 23 : 46. Toen stond de draak gereed, Zijne ziel te grijpen. Maar God rukte haar als voor zijn oogen weg, en nam haar op in het Paradijs, Luc. 23 : 43.

Principiëel was dat onzes Heilands rechtvaardiging door God, en vormde zij het begin van Zijne hemelvaart, en plaatsneming op den troon ter rechterhand Gods. En daarom worden die twee zonder overgang met deze wegrukking Zijner ziel bij Zijne kruisiging verbonden: alle drie hangen onlosmakelijk samen, en vormen één geheel. Het is daarom niet juist, wanneer men nu alleen van ’s Heeren hemelvaart gesproken acht, en meent, dat alleen Zijne geboorte, en opvaart naar den hemel, voorgesteld worden, doch dat geene melding gemaakt zou worden van ’s Heeren verlossende werkzaamheden. Allereerst wordt nu gedoeld op ’s Heeren kruislijden, en sterven. Slechts daarbij kan deze sterke uitdrukking van wegrukken gelden. Bij Zijne hemelvaart steeg de Heere omhoog vol majesteit. 3)

Het is goed, hieraan zijn aandacht wèl te geven. |59a| Want immers, hieruit blijkt, dat hetgeen op dien eersten weekdag-paaschdag is geschied, niet alleen een voorbereiding is van de volkomen hemelvaart op „hemelvaartsdag”, doch óók vervolg en vrucht van de aanvankelijke hemelvaart op „Goeden Vrijdag”. De tweede Adam, die rechtvaardige, komt om zijn loon: de apodosis. „Apodosis” is immers: uitkeeren van wat naar recht verschuldigd is. En God is aan den tweeden Adam schúldig. Hij is Hem schuldig, wat Hij in den aanvang aller tijden vrijwillig heeft beloofd als loon voor een menschenleven, dat in het aan den mensch gezette continuum van tijd de offerande der gehoorzaamheid zou brengen zonder breking of onderbreking.

En daarom kómt op Paschen die „apodosis”. Zij komt, en zij is zóó volkomen goed en gaaf, en zóó beantwoordt zij aan het recht van God, dat Christus zelfs tot Heer wordt van den tijd. Hij mag de Heer zijn van Zijn dagen. En van de onze. In Gods handen wáren Zijn tijden; zij blijven het ook. Hij komt in het licht op dezen Zijnen eigen dag, den eersten dag der week.

*

Hieruit vloeit voort — en het is geloofs-vóór-oordeel, dat hier spreekt, dat de keuze van den dag, waarop de Christus op zal staan, bepaald is door het recht, en tevens daaraan uitdrukking geven wil. Het was dat rècht van God, dat Christus op liet staan, niet op den sabbath van de Joden, noch op den Vrijdag van Zijn dood, maar op den eersten weekdag, als het begon te lichten. De Joden strekken zich weer tot hun arbeid: hun wèrkdag is er weer, ze zullen werken zonder den gehaten Nazarener. Maar God de Vader kondigt nu de rust af; de werkdag van de Joden van gister — de kinderen van Abraham alleen als vader van hun vleesch — wordt tot rustdag voor die christenen van morgen — de kinderen van Abraham als vader der geloovigen.

Zoo is het op dien eersten dag der week, die Paaschdag heet.

En van het toen den mensch gegeven recht, om de dagen te noemen naar den mènsch, den Zoon des Menschen, is nu op Patmos verkondiging geschied: de Kurios Christus komt op Zijn heer-dag, Zijn heir-dag tot het leeren en tot het strijden.

Ik kijk mijn kalender nog eens aan: mijn Heer en God en — Broeder heeft hem ingericht.


K. S.




1. „Deze naam” (dag des Heeren) „komt in de H.S. alleen hier van den Zondag voor”. (Dr S. Greijdanus, Komm. Openb., 1925, 28).

2. Vgl. mijn: „Christus in den Uitgang van Zijn Lijden”.

3. Dr S. Greijdanus, „De Openbaring des Heeren aan Johannes”, Amsterdam, 1925; blz. 253-254.




a. Opgenomen in VWS II,68-71.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001