Ook „Patrimonium” geeft onzuivere voorstelling — Anti-vereenigingsmentaliteit

in: De Reformatie, veertiende jaargang, Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1933v, 37,291 (15 juni 1934) a



Men herinnert zich, dat ik, om bekende redenen, en uit bepaald gezichtspunt, bezwaar inbracht tegen de wijze, waarop het Geref. Jongelingsblad een scheeve voorstelling gaf van wat de brochure van den Heer A. Schilder, Recht tot Werkstaking, beweerd heeft; gelijk ook tegen het feit van die scheeve voorstelling zelf.

Tot mijn spijt moet ik gelijke bezwaren inbrengen tegen „Patrimonium”. Geklaagd wordt, in dit orgaan, dat door dhr. S. niet met argumenten wordt gezegd, „waarom werkstaking met inachtneming van een opzegtermijn, dus zonder contractbreuk, ongeoorloofd zou zijn”. Men kan evengoed klagen, dat de heer S. niet met argumenten aangeeft, waarom de geref. kerk de nooddoop moet toelaten, niet met argumenten aantoont, waarom verzekering zonde zou zijn. Men voelt mijne bedoeling: de heer S. heeft heelemaal niet gezegd, wat hem hier in den mond gelegd wordt. Hij heeft het alleen over strengere zelfbeheersching gehad, die men bij het staken in acht zou hebben te nemen, dan thans vaak geschiedt. Door hem in den mond te leggen, wat hij niet gezegd heeft, wordt het fijne puntje van zijn betoog „doodgezwegen”.

Verder: geklaagd wordt, dat de heer S. uit bijbelteksten concludeert, „dat wij niet, uiteraard met geoorloofde middelen, mogen streven naar wat meer dan een droge bete”. Ook hier alweer misduiding van des schrijvers gevoelen. Ik heb reeds letterlijke citaten gegeven. Ik voeg er nu bij een verwijzing naar § 49: waar de wegen worden geopend, waarlangs tegen onrecht, of niet-„behoorlijk” loon te strijden is. Het stakingswapen wordt als WAPEN echter aan een afzonderlijke keur onderworpen. En over dit fijne puntje loopt men weer heen.

Ten derde: beweerd wordt, dat de heer S. juist tegenover de arbeiders zoo op die soberheidsgedachte den nadruk legt. Ook dit wees ik reeds af als onjuiste weergave van zijn gevoelen. De bedoelde passage kwam voor, gelijk gezegd is, in een algemeen betoog, dat ook den werkgever, ook den hoogleeraar, etc. op het oog had. En DAT IS JUIST de zedelijke waarde van dit betoog. Ik wilde wel eens, dat „Patrimonium” nu eens ronduit zei: wat het zou denken, wat al zijn lezers hoofd voor hoofd zouden móeten denken, indien de gereformeerde predikanten, die naar mijn vaste overtuiging vaak veel te weinig ontvangen voor de rechte vervulling van hun ambt (om dan maar te zwijgen van andere dingen) eens gingen staken. De heer S. heeft BEIDE partijen op het oog met die soberheidsgedachte, ook de werkgevers. Ook in § 49 is dat weer het geval. Hij beperkt óók den patroon b.v. in zijn „recht” tot sluiting van de fabriek, b.v. Waarom wordt dit verzwegen?

Men loopt heen over de staking als WAPEN (zie § 49). Deed men anders, d.w.z. sprak men over wat het fijne, puntje is, dan zou een reeks vragen, als b.v. of een accountant, een advocaat wel genoegen neemt met onvoldoende bezoldiging, in de pen gebleven zijn. Een arbeider, die naar een beter gesalarieerde betrekking omziet, doet heel wat anders, dan de arbeider, die in massa een oorlogswapen hanteert. Een dwangmiddel. Waarom wordt toch op een poging, om naar Gods wet terug te leiden, zoo ruw geantwoord? Ruw — d.w.z. zonder behoorlijk op de dingen in te gaan?




Anti-vereenigings-mentaliteit

Onlangs heeft een voorganger bij de Chr. Geref. Kerk een brochuretje de wereld ingeworpen, z.g. ter bestrijding van een Geref. predikant b. Nauwelijks was mij het stuk ter recensie gezonden, of van chr. geref. zijde kreeg ik een brief: ach, als ’t u blieft, bespreek dat geval maar niet om persoonlijke redenen.

Ik heb het toen gelezen, moest toegeven, dat het een wonderlijk zenuwdribbelding was zonder eenige heusche gedachte, en mij persoonlijk slechts in zoover rakende, als de auteur, zijnde leerling Apeldoorns, een mislukte geestigheid van zijn dogmatischen leermeester naschreef. Ik heb dan ook dadelijk, op dit chr. geref. verzoek, het brochuretje verscheurd.

Thans 1) evenwel geeft „De Wekker” nog heusch een officieele aankondiging, en geeft in één en hetzelfde noordelijke kerkblad eerst Ds Hilbers, en daarna Ds Hovius een zeer aanbevelende recensie, dewijl het getrouwe volk er nog zoo veel uit mag komen te leeren van Gods waarheid.

Ik heb medelijden met zulke brekers van de eenheid der kerk. Het is niet de eerste keer, dat een chr. geref. voorganger mij voor een ander of voor zich zelf verzocht, als ’t u blieft niet te recenseeren, vanwege den vrede des volks, en dat daarna de chr. geref. pers den Heere dankte voor het getrouwe getuigenis.


K.S.






1. Deze copie staat reeds eenige weken.




a. Vgl. ‘Voorzichtig met de Gereformeerde ethiek! Iets over het Gereformeerd Jongelingsblad’, De Reformatie 14 (1933v) 35,275v (1 juni 1934); ‘Nogeens: Het Gereformeerde Jongelingsblad’ — ‘Aan de hoofdredactie van het „Geref. Jongelingsblad”’, De Reformatie 14 (1933v) 38,298v (22 juni 1934).


b. Vgl. Pieter Willem Dam (1895-1952), Wel den strijd in, doch niet in ’t harnas (in ’t boete- en rouwkleed). Antwoord aan I. de Wolff, Geref. predt. te Mussel, en verder aan vele Gereformeerden, Apeldoorn (s.n.) [1934].