Koornmaat

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde Leven

6e jaargang, onder redactie van V. Hepp, K. Schilder, C. Tazelaar en J. Waterink,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1925-1926
6,42 (6 november 1925)

a



In het „Geref. Jongelingsblad”, heeft dr Impeta geschreven over den tekst: Marcus 4 : 21. Daar staat: „Komt ook de kaars, opdat zij onder de korenmaat of onder het bed gezet worde? Is het niet, opdat zij op den kandelaar gezet worde?” De exegese van dien tekst, gelijk ze door dr Impeta gegeven was, lokte bestrijding uit van ds K.J. Cremer te Gees. Dr Impeta had geschreven:

De kaars (of lampepit; de kaars, gelijk wij die kennen, is pas voor 100 jaar uitgevonden) en de koornmaat hooren absoluut niet bij elkaar; de kaars behoort apart en de koornmaat behoort apart te staan en men gebruikt de tweede niet om het licht van de eerste te dooven. De koornmaat behoort te staan met den bodem op den grond en met de open zijde naar boven, om het graan te ontvangen; wie haar nu met den bodem naar boven keert, om er het licht van de kaars onder te bedelven, keert de koornmaat om, zet het ding op z’n kop; en dat moeten we met de koornmaat -niet doen en met geen enkel ding; de dingen behooren niet op haar kop te staan maar rechtop en behooren gebruikt te worden tot het doel waartoe ze in de wereld zijn.

Maar ds Cremer hield zich bij de verklaring van Prof. van Veldhuizen. Deze valt te herkennen uit wat dr Impeta ervan weergeeft:

Het licht is hier: Christus. Welnu, deze komt binnen „als een Oostersche lamp, die voorzichtig moet aangestoken worden; men houdt haar licht een oogenblik onder het schepel of het bed om de zwakke vlam te beschermen, maar straks brandt ze helder en komt ze op den kandelaar te staan”. Zóó wordt het begrijpelijk, zegt ds Cremer, hoe Jezus kaars en koornmaat in één adem noemt. Ze werden wel terdege dagelijks door den Oosterling te zamen gebruikt, de koornmaat n.l. om het eerst in de tochtige opene woningen walmende licht van het lampepitje eenigermate te beschermen, totdat het straks volop brandde en dàn kon het op den kandelaar worden gezet.

En vraagt nu iemand verwonderd: maar hooren ze dan toch wèl bij elkaar? En Jezus zegt juist dat de kaars niet onder de koornmaat hoort? — dan antwoordt m’n vriend Cremer: neen, maar Jezus verklaart: nu mag het de bedoeling niet zijn dat die kaars er blijft, of dat de koornmaat de kaars bedekt (en dooft); zij moet het licht eerst even beschermen maar niet bedekken.

En tegen dat bedekken wil de Heiland dan waarschuwen.

Heel de tegenstelling wordt zoo dus verplaatst.

De bedoeling van Jezus is dan niet: de koornmaat niet en nooit bij en op de kaars! — maar: de koornmaat wel bij de kaars, evenwel, slechts een poosje en niet om dat licht bedekkend weg te nemen.

Zóó wordt het begrijpelijk, schrijft ds Cremer, „in welke betrekking kaars en koornmaat tot elkaar staan”; zóó wordt het m.a.w. eerst begrijpelijk hoe Jezus die twee combineert en in éénen adem noemt.

En dit geeft dan z.i. ’n mooie toepassing op het leven van Jezus: eerst werkte hij in Galilea, en „was |42c| nog niet het volle licht”; dàt gebeurde eerst straks toen zijn werk meer in het openbaar kwam.

Tegen de opvatting van prof. v. Veldhuizen voert dan dr Impeta de volgende gronden aan:

Vooreerst verplicht niets ons aan te nemen, met prof. Van Veldhuizen, dat „het licht” hier Christus is. De toepassing die Jezus zelf maakt in vs. 22, het volgend vs., strijdt er zelfs tegen. Jezus heeft het over een zaak („er is niets geschied om verborgen te zijn”), dus over het werk en de waarheid Gods, en niet over een iemand, dus ook niet in de eerste plaats over zich-zelven. Daarmee vervalt heel die toepassing op zijn „eerst halfverborgen leven”, daarna „gansch-geopenbaard” zijn.

Ten andere ligt in de vraag van Jezus: „komt ook de kaars opdat zij onder de koornmaat of onder het bed gezet worde?” 1) de verwachting van een ontkennend antwoord opgesloten. Hij bedoelt zeer duidelijk niet als antwoord: „een oogenblik, ja”, maar een zeer beslist: neen!

In de overeenkomende plaats, Luk. 8 : 16, staat het dan ook positief, niet in den vorm van een vraag, maar van een stellige uitspraak: „En niemand die een kaars ontsteekt, bedekt dezelve met een vat of zet ze onder een bed, maar zet ze op een kandelaar, opdat degenen, die inkomen, het licht zien mogen”.

Als de tegenstelling, die Prof. Van Veldhuizen en Ds Cremer met hem, in deze beide bijna gelijkluidende teksten zoekt, de juiste ware, moest hier staan: „niemand, die een kaars ontsteekt, en die dan een oogenblik met een vat [koornmaat] tegen tocht beschermend bedekt, houdt dezelve er onder”.

Maar dit staat er niet.

Jezus zegt: niemand bedekt een kaars met een vat, of zet ze onder een bed.

Ten derde. De uitlegging die Ds Cremer huldigt, zit toch verlegen met dat bed of bedstel. Dat was een planken schraag waarop de bedmat lag. Het zou toch een zonderling denkbeeld geweest zijn om die een oogenblik beschermend boven de vlam te houden.

Ten vierde. De „dwaasheid” die Ds Cremer laakt en waarom hij mijn exegese zoo ten eenenmale veroordeelt als „duister en nietszeggend”, is juist de kern van Jezus’ betoog; is in Jezus’ betoog juist onmisbaar; is in Jezus’ betoog juist datgene waar alles op aankomt en met het oog op welke de Heiland de jongeren, de ware wijsheid, die er tegenover staat, zoo sterk aanbeveelt! Zeker, dat is „dwaas” om een koornmaat boven een kaars te plaatsen! Allerdwaast!

Maar daarom moet men het juist ook niet doen!

’t Is even dwaas, zegt Ds Cremer, als dat we nu zouden zeggen: houd niet een stoel boven een electrische lamp!

Nu goed, mijn geachte opponent. Dit beeld is veel minder duidelijk en veel minder fraai dan dat van Jezus. Maar u kùnt het zeggen, zeker. En dan bijv. uw catechisanten met het gebruik van dit beeld er van afmanen om ooit iets te bedekken dat openbaar behoort te zijn.

Ten vijf en ten laatste. Alle commentaren, voorzoover ik ze kon raadplegen (en ik had ze geraadpleegd vóór ik mijn artikel schreef) denken zelfs niet aan de gezochte verklaring van Prof. Van Veldhuizen, die harmonie wil aanbrengen dáár waar Jezus juist op de disharmonie nadrukkelijk wil wijzen, en geven een eenvoudige verklaring, met welke de inhoud van mijn artikel, wat de exegese van den tekst betreft, strookte.

Men denke over de zaak verder na en bedenke, dat de exegese van prof. v. Veldhuizen wel eens nòg een tikje frisscher is dan de klare, nuchtere, zuivere morgenlucht. Waarmee wij hem willen prijzen, omdat hij ons altijd verplicht hem te controleeren, of ’t wel waar is. Hij is een levend, ambulant protest tegen ’t verkeerde gelooven op gezag.


K. S.




1. „Worde”: in het Grieks als werkwoordsvorm de aoristus, doelende op de enkelvoudige daad van het zetten, in één oogenblik!




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001