Het ultimatum niet te ontlopen

Leidsche Kerkbode. Orgaan voor de Gereformeerde Kerken van de Classis Leiden

5e jaargang, onder redactie van W. Bouwman e.a.
Leiden (Nieuwe Leidsche Courant) 1926v
nummer 29 (geen paginering) (19 november 1926)

a



Als de Heelmeester zich aanbiedt ten uitersten dage, dan is Hij de liefelijkste, en daarom de geweldigste. De keerzijde Zijner liefde is de grampschap want men kan Hem niet ontloopen. Hij handhaaft zichzelf en zijn aanbod van genezing tot het uiterste. Want een Liefhebber, die zichzelf niet handhaaft tegenover zijn verwerpers, kan zich ook niet handhaven tegenover zijn bruiloftskinderen. En daarom zullen in het beslissend werelduur de menschen wel den Heelmeester, die de Eenige wezen wil, willen ontvluchten door den dood te zoeken, doch de vlucht zal vergeefsch zijn: de dood, zoo zegt Openb. 9 : 6, zal van het vlieden. Hoor nu en sidder: de Geneesmeester dringt zich op en slaat wie hem moe is het gif uit de handen.

Wonderlijk is dit woord. Zoo duur als het leven is, zoo goedkoop is de dood. Niets is zwaarder, dan het leven uit den dood op te halen; maar wat is lichter, dan den dood aan het leven op te leggen? Het leven kruipt, maar vliegen doet de dood. Het leven laat zich niet roepen; het geeft zijn gunsten niet op commando. Doch de dood komt zonder bezwaar: hij geeft ook nooit belet. Eén opening in een slagader, één sprong naar beneden, één electrische schok, — en hij komt. En zal het nu eens onmogelijk zijn hem te roepen? Lacht de hemel ook al met de euthanasie, de kunst om gemakkelijk te sterven?

Ja, antwoordt de Schrift: eens zal men hem roepen en hij zal onbereikbaar zijn. Bij den een verbijstering: hij kan het rechte middel om den dood te roepen, niet vinden. Bij den ander machteloosheid: de hand is verlamd, welke het zwaard in den grond zou willen planten, om er in te vallen. Bij den derde innerlijke tweespalt: de ziel roept tot zichzelf, dat ze wel kan meenen, dat de dood een helper is, doch dat de waarheid anders is. En over die allen heen: de majesteit van God, die hen houdt onder Zijn beslag. Zie, zij zijn van de slang gebeten. En over een wereld van zieken klinkt Gods stem, die zegt: ziet op de koperen slang en ge zult genezen zijn. b In die dagen zullen de menschen den dood zoeken. Dat is: ze zullen de koperen slang, Gods opgerichte teeken van genezing, niet het aangezicht toekeeren, maar den rug! Maar de dood zal van hen vlieden. God zal hen verhinderen, de koperen slang voorbij te zien, opdat tot het einde aller dagen toe, blijke, dat hun onwil, om genezen te worden, niet een gevolg is van de onbekendheid met den Geneesmeester, maar door zijn Souverein en alle andere wegen afsnijdend geneesmeesterschap te meer geprikkeld wordt. Als God met u het pleit voert over Zijn wil tot uw genezing en bekeering, dan kunt gij, menschenkind, wie gij zijt, niet van Zijn scherpe probleemstelling u ontdoen. God stelt in Christus, Zijn geneesmeester, Zijn ultimatum aan de wereld. Hij verhindert ons het ultimatum te ontloopen. De zondaar doet de oogen toe, maar God houdt ze open. De wereld zal niet wegsterven onder de hypnose van het zelfbeschikkingsdogma. c Want zelfbeschikking heeft slechts wie genezen is.


K. Schilder.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd. Vgl. ‘Den Geneesmeester ontvlucht’, De Reformatie 5 (1924v) 43,334v (24 juli 1925); bestemd geweest voor Goud, wierook en myrrhe.

b. Vgl. Numeri 21:8.

c. Vgl. de openingszin van Abraham Kuyper (1837-1920), Evolutie, Amsterdam (Höveker & Wormser) 1899 (Rede, bij de overdracht van het rectoraat aan de Vrije Universiteit op 20 October 1899).







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000