Den Geneesmeester ontvlucht

in: De Reformatie, vijfde jaargang, Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1924v, 43,334v (24 juli 1925) a



En in die dagen zullen de menschen den dood zoeken.

Openb. 9 : 6.


Donker als Galilea is ook de wereld, totdat het Licht over haar opgaat in Christus Jezus. Maar het Licht stelt een vraag: wil de duisternis het Licht ontvangen en zich er door laten verteren, ja, dan neen? Doch de duisternis heeft het licht niet begrepen b. Er zijn er, die hun leven met zijn gebrokenheid tot den heelmeester brengen; er zijn er ook, die den geneesmeester ontvluchten. De eersten zoeken het leven, de anderen begeeren den dood.

Johannes heeft ze gezien in een visioen: de pelgrims van den dood. Zij leveren in zichzelf het bewijs, dat wanhoop het fixeerbad van alle zonde is. God heeft den dood Zijn knecht gemaakt en de knechten van den grooten Koning dwingt men niet, af te komen, eer het ’s Koningstijd is, want de majesteit van die hen zendt, is bij hen. En wie toch den knecht roept, ook zònder dat hij een lastbrief heeft, die pleegt opstand tegen den Heer van den knecht. Daarom is wie den dood zoekt, wel op de vlucht geslagen voor God, maar tegelijk weerstreeft hij dien God nog. Hij vlucht voor den Heelmeester, die ook tot Hem heeft gezegd: keer weder, en ik zal uwe afkeeringen genezen c. Hij vlucht voor Hem, niet omdat hij Zijn geneesmiddelen vreest, maar omdat hij niet op kan tegen de souvereiniteit van den geneesmeester en van diens geneesmiddel.

Daarom is er een tegenstelling tusschen Galilea, dat Christus zag treden overe zijn pleinen èn het duistere gebied des doods, waarover Johannes de „sprinkhanen” ziet opkomen. Die sprinkhanen zijn het beeld voor duivelsche machten; uit den afgrond is hun verschijnen. Eens toch heeft Christus door Gods Geest de duivelen in Galilea bekampt en de zieken gelokt en zoo de menschen gedwongen te zeggen, of Hij hen geheel genezen mocht. Als er dan nòg zijn, die van den heelmeester niet weten willen, dan komen de sprinkhanen uit den afgrond, en zij hebben macht, de aarde te verderven. Dat is oordeel; maar het roept nog tot verzoening, want de opkomst der schorpioenen is nog niet de opkomst van den Rechter; nòg vraagt God aan de wereld, of zij den Heelmeester wil verdragen, eer Hij Rechter wordt. Maar de menschen willen van die gewetensvraag àf zijn; en daarom „zoeken zij den dood”, die immers alleen |335a| maar toeslaat en die niet meer vraagt, niet meer disputeert over God en over Christus en over de ziekte van hun ziel. Zij bedenken niet, dat achter den dood de God van den dood is; die alles vraagt en alle vragen beantwoordt ook.

Laat ons huiveren voor de souvereiniteit van onzen Heelmeester. Vandaag speelt hij op de fluit van den genezenden Geest en zij hebben niet gedanst; en morgen zingt hij den klaagzang van verdervende sprinkhanen en zij hebben niet geweend d. Zij hebben zich niet bekeerd. Zij weigeren te gelooven, wat toch de waarheid is: dat Christus’ souvereiniteit het eenige behoud der zielen is. En al wat in de wereld is, Christus, die van boven is, èn de sprinkhanen die van beneden zijn, alles getuigt, dat de vlucht tot den Heelmeester of de vlucht voor den Heelmeester de eenige uitkomst is van kranke levens.


K.S.








a. Opgenomen in VWS I,58-60. Vgl. ook ‘Het ultimatum niet te ontloopen’, Leidsche Kerkbode 5 (1926v) 29 (19 november 1926).


b. Cf. Joh. 1:5.


c. Cf. Jer. 3:22.


d. Cf. Mat. 11:17; Luk. 7:32.