12 maart


AKELDAMA — KERKHOF-IRONIE.


En tezamen raad gehouden hebbende, kochten zij den akker des pottebakkers tot eene begrafenis voor de vreemden. Daarom is die akker . . . in hun eigen taal genoemd Akeldama, dat is: een akkers des bloeds.

Matth. 27 : 7, Hand. 1 : 19. a


let op Akeldama: geen plekje is zoo vol van ironie. Toen Judas het verradersloon het Sanhedrin toegeworpen had, zat men ermee verlegen. Men durfde het geld wel uit den tempelschat halen, maar niet erin terugbrengen. Het was bloedgeld. Toen men het uitgaf, mompelde men: het doel heiligt de middelen. Nu het terug komt, blijkt hete: hun onzuiver doel ontheiligde zelfs de middelen. En nu de kemel werd doorgezwolgen, zift men de mug. b In den tempelschat mag het geld niet; in eigen zak kan het ook niet; dan blijft er altijd nog de philanthropie. Men zal er een kerkhof van bekostigen voor de vreemden.

Misschien viel dit consult op den dag van Jezus’ verrijzenis. Des Vrijdags had men het te druk; op den sabbath was van vergadering geen sprake; en er was toch haast bij; want bloedgeld, zoo’n ergernis, mag niet lang blijven liggen. En terwijl Jezus’ opstanding de grenzen tusschen Joden en „vreemden” uitwischt, om hen samen te laten leven uit Zijn leven, — daar gaan de Joden een kerkhof aanleggen, om het onderscheid tusschen Jood en „vreemde” goed te laten uitkomen! Dit kerkhof een protest van het vleeschelijk Israël tegen Christus, die de vreemde roept tot Israëls ware heilsgoederen. Maar het ligt dan ook vol doodsbeenderen en zijn gevelsteen is niet eens gepolijst, want de volksnaam noemt het laatdunkend: akeldama: bloedakker. Dat is ook al ironisch. Want de Joden wilden Jezus’ bloed in alle stilte laten slorpen door de aarde. Maar straks roept een Jeruzalemsch kerkhof Jezus’ bloed dagelijks uit; en een kerkhofnaam vergeet men niet licht. Ja, die in den hemel woont, lacht c. Toen de Eerstgeborene uit de dooden nog op aarde toefde, sleten de Sanhedristen een Judaspenning aan een pottebakker en hadden voorts kerkhofbesognes. En de eerste teraardebestelling op dit allerzonderlingste kerkhof heeft de Geest van Christus begeleid door stormwind en vuurtongen en Geestesgaven, waarmee hij een nieuw Israël opwekte tot eeuwig jeugdig leven.

Dit kerkhof is het instituut der Joodsche koppigheid. God scheurt het tempelgordijn; de Joden naaien het weer aaneen. God breekt den middelmuur van de afscheiding d tusschen Jood en „vreemde” af. Maar van de losgewrikte steenen hebben de Joden Akeldama’s kerkhofmuurtje gemetseld. Hier zullen de Joden liggen, daar de vreemden. Er zullen Joden en barbaren, leeraars en proselieten blijven! „Zijn wij dan ook blind?” e

Hier is gericht. De Joden graven hun laatste vreemdenkerkhof; zij worden straks er zelf op begraven. Want Israël is onder de volkeren verstrooid. Toen waren zij vreemdelingen onder de volkeren en kregen ook een vreemdelingenkerkhof, vaak in een afgeschoten hoekje. Ga naar het Joden-kerkhof; de menschen noemen het: kerkhof der vreemden. God noemt het Akeldama: bloedakker, want het bloed van Christus komt over hen en hunne kinderen f. Van Jezus’ bloed kan men zich nooit ontdoen; akeldama is ook: maranatha.



LEZEN: Matth. 27 : 1-10.



a. Opgenomen in VWS I,187-188. Eerder gepubliceerd als ‘Akeldama — Kerkhof-ironie’, De Reformatie 7 (1926v) 21,164v (18 februari 1927).

b. Vgl. Matteüs 23:24.

c. Vgl. Psalm 2:4.

d. Vgl. Efeziërs 2:14.

e. Vgl. Johannes 9:40.

f. Vgl. Matteüs 27:25.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001