4 maart


ZEDEKIA EN CHRISTUS EN DE SLAVEN.


Gijlieden hebt naar mij niet gehoord om vrijheid uit te roepen een iegelijk voor zijn broeder en een iegelijk voor zijn naaste.

Jeremia 34 : 17.

En hij raakte zijn oor aan en heelde hem.

Lucas 22 : 51. a


god maakt geschiedenis; dus zijn er geen toevalligheden. Er ligt goddelijk perspectief ook in een schijnbare nietigheid als de hechting van het oor van Malchus. Want Malchus — we zeiden het reeds — was een slaaf. En God zorgt ook voor het recht der slaven. Om het onrecht, aan de slaven aangedaan, is Davids huis onttroond en een afgehouwen tronk b geworden. En nu is het Davids Zoon, die tegenover een slaaf Gods recht bedient en zoo Davids huis verzoent en zuivert.

Kent ge Zedekia? Hij was de laatste koning uit Davids geslacht. Toen hij eens in de benauwdheid zat, heeft hij met zijn rijksgrooten plechtig aan de slaven de vrijheid beloofd. Dat was zijn plicht. De wetgeving van Mozes had uitdrukkelijk bepaald c, dat de armen, die uit geldnood zich als slaaf hadden moeten verkoopen, niet altijd in slavernij mochten worden gehouden. Na zeven jaar moest hun de vrijheid hergeven worden; God wilde dat, eenerzijds om het verleden, anderzijds ook om de toekomst. Om het verleden — want was het volk Gods zelf niet eenmaal een slavenvolk geweest in Egypte en moest de uitredding uit dat slavenhuis van Egypte niet altijd haar weerspiegeling vinden in de invrijheidstelling van Abrahams kinderen na korte dienstbaarheid? En dan de toekomst! Eens zou de Messias komen, om in den meest uitgebreiden zin den gebondenen vrijheid uit te roepen d. De vrijlating van de slaven was een adventsteeken; een messiaansche belofte. Maar Zedekia, de laatste koning uit Davids huis, hij mocht al in zijn benauwdheid aan de slaven hun recht hebben in uitzicht gesteld, toen de nood geweken was, had hij zijn woord gebroken. De slaven waren weer onder het juk der groote heeren gesteld. Het Messiaansche licht, dat even in de zielen van slaven schemerde, was weer gedoofd, en dat nog wel door een koning, die het zich een eer had moeten rekenen de glorie van Davids dynastie enkel en alleen in het messiaansche te doen zien . . . Het kwaad, den slaven aangedaan, was zóó schandelijk, dat Jeremia 34 uitdrukkelijk aankondigt, dat de ballingschap erom komen zal. Toen Zedekia in ballingschap ging, blind en beroofd van kinderen, toen is Davids huis gestruikeld over de slavenlijven, die onder de voeten van Davids zoon Zedekia waren in het slijk getrapt. Om die slaven beroerde God de aarde (vs 17).

Maar van Malchus’ oor daagt nu de vrede over de volkeren. Het toont Christus als den waren zoon van David. Werd Davids huis ten val gebracht, om het massale onrecht, de slavenklasse aangedaan, Jezus doet den slaaf van den laatsten hoogepriester van het Oude Verbond recht, recht; recht, ook tegenover Petrus, dien rijksgroote in het Nieuwe Testament. Malchus is ten teeken gezet. Het Messiaansche licht breekt ook tot slaven door. Christus verzoent Davids huis. Zedekia brengt de tyrannie in Davids huis en zit om gediend te worden; Christus brengt gerechtigheid en vrede in Davids huis en komt om te dienen en zijn ziel te geven, een rantsoen ook voor slaven e.



LEZEN: Lucas 22 : 49-53.



a. Opgenomen in VWS I,176-177. Eerder gepubliceerd als ‘Zedekia en Christus en de slaven’, De Reformatie 7 (1926v) 16,124-126 (14 januari 1927).

b. Vgl. Jesaja 11:1.

c. Vgl. Exodus 21:1-11; Leviticus 25:39-46; Deuteronomium 15:12-18.

d. Vgl. Jesaja 61:1.

e. Vgl. Matteüs 20:28; Marcus 10:45.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001