Ten afscheid

Gereformeerde Kerkbode van Vlaardingen

onder Redactie van de Gereformeerde Predikanten, nummer 144 (geen paginering) (30 augustus 1919)

a



Ik neem bij dezen afscheid van de lezers van dit blad. Ik groet hen allen zeer.

Mij resten nog slechts enkele weken in Vlaardingen en in dien korten tijd heb ik ’t te druk om nog aan de kerkbode eenige krabbels af te staan.

Wat ik gegeven heb, was niet anders dan een toegiftje, in verloren oogenblikken bereid, en droeg dus al de gebreken van dergelijk werk. De welwillende lezer zal daarmee gerekend hebben en den onwelwillenden lezer heb ik alleen maar te vertellen, dat men een gegeven paard niet in den bek kijkt.

De eenige, wien ik in allen ootmoed om vergeving vraag, dat is de zetter. Mijn erbarmelijk slecht handschrift heeft hem misschien menigen zoeten Donderdag zuur gemaakt. Het worde mij niet toegerekend; ’t ging er soms raar van langs met dat schrijven voor de kerkbode.

Overigens vind ik, dat er in onze Gereformeerde kerken veel te veel kerkbodes zijn b en dat ik dus wel kan eindigen met den wensch, dat ons bladeke bloeie, maar voorloopig nog niet met de verzuchting, dat het ook groeie.

Ik groet u allen zeer.

K. S.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd. Vgl. de reactie van één van zijn collega’s, hetzij ds Sieders, hetzij ds Hagenbeek: ‘Aan onzen Mederedacteur’, Gereformeerde Kerkbode van Vlaardingen, No. 145 (geen paginering) (6 september 1919):


Aan onzen Mederedacteur


Wij kunnen niet nalaten hier openlijk van onzen geachten vriend en mederedacteur Ds. Schilder afscheid te nemen, en in terugslag op zijn laatste woord, namens alle lezers van de Kerkbode hem toe te roepen: Wij groeten U allen zeer!

Wat hij voor ons blad gedaan heeft, hij noemt het zelf „een toegiftje”, een werk van „verloren oogenblikjes”, het zij zoo. Als wij maar niet vergeten, dat die toegiftjes vaak meer dan de helft van ons bladeke vulden, en menigmaal zóó waren, dat er vuur uit spatte . . . . Ds. Schilder is nu eenmaal niet iemand, die een blad voor zijn mond neemt, als hij meent harde dingen te moeten zeggen. Hij heeft zich bij zijn „krabbels” in de Kerkbode dan ook nooit ontzien, den vinger te leggen bij de wondeplekken en er soms diep het mes in te zetten. En dat dit velen niet aanstond, dat er waren die hem niet begrijpen konden, òf misschien ook wel die hem niet begrijpen wilden, hij heeft er zelf al den last en de onaangenaamheid van ondervonden. Vandaar dat we zijn verzuchting kunnen verstaan: zijn er eigenlijk in onze Gereformeerde kerken niet veel te veel kerkbodes?

Toch meenen we in dit opzicht Ds. Schilder gerust te kunnen stellen. Laat er zooveel zijn als ge wilt, in onze Vlaardingsche kerken A en B hebben we er maar één! En die ééne kerkbode is nu al bijna 3 jaar een zaadveld geweest, waarin ook Ds. Schilder zijn korrelen gestrooid heeft. Zal ook dat gestrooide zaad ontkiemen en gewenschte vrucht voortbrengen? Wij weten het niet en wij behoeven het ook niet te weten. Is ook in dezen niet de spreuk waarachtig: een ander is het die zaait, en een ander die maait? Maar de dag komt, die alles zal verklaren. Wie weet, hoe ook het weinige goede zaad hier gestrooid, nog zal worden meegeteld in den dag des oogstes!

Daarom, Ds. Schilder wij danken U voor al wat ge altoos zoo bereidwillig en belangeloos voor onze Kerkbode hebt willen doen. Moge Gods aangezicht met U gaan, als ge van ons gaat scheiden. De Heere zegene U en stelle U ten zegen.

Wij groeten U allen zeer.


b. Vgl. ‘Ter inleiding’, Gereformeerde Kerkbode Classis Gorinchem 7 (1919v) 2 (25 oktober 1919).







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000