Ter inleiding

Gereformeerde Kerkbode. Officiëel Orgaan van de Gereformeerde Kerken der Classis Gorinchem

7e jaargang, onder redactie van S.O. Los, M.A. van Pernis en K. Schilder
Gorinchem (J. Sizoo) 1919v
nummer 2 (geen paginering) (25 oktober 1919)

a



Ondergeteekende wil even zich met een enkel woordje komen presenteeren aan de lezers van de Gorcumsche Kerkbode. De classis Gorcum heeft hem aangewezen tot redacteur in de plaats van den vertrekkenden Ds. K.J. Kapteyn, en deze benoeming is met behoorlijke schroomvalligheid door hem aanvaard. Bovendien heeft Ds. Kapteyn zelf hem opgedragen, te zorgen, dat het e.k. nummer in zee zou gaan. Zoodat er wel niets anders overschiet dan te beginnen.

Ik weet het, erg enthousiast klinkt dat niet. En ik wil ook wel eerlijk zeggen, dat ik niet met zoo heel veel vuur me op de Kerkbode werp.

Ik tob nl. over twee moeilijkheden.

De eerste heb ik me zelf aangedaan. Want in mijn laatste artikeltje in de Geref. Kerkbode van Vlaardingen b heb ik me verstout te zeggen, dat er in onze Gereformeerde Kerken veel te veel Kerkbodes zijn. Eenigszins vreemd lijkt het, dat iemand, die met zulk een uitlating een redactioneele periode afsluit, toch elders weer met een effen gezicht zijn intree doet voor het front van het geëerde kerkbode-publiek. De nadere verklaring van deze schijnbare contradictie kan dan ook alleen gevonden worden in de bij mij levende overtuiging, dat weliswaar kerkbodes noodig zijn als brood, maar dat er onder onze gereformeerde dominees veel te weinig menschen zijn, die behoorlijk den tijd kunnen vinden om van hun kerkbode iets anders nog te maken dan een samenflansel van „overgenomen” stukjes. Zoo drijft het besef van het belang der kerkelijke pers me naar de redactioneele tafel toe, maar het diepe inzicht in de groote drukte van mijn pastoralen arbeid matigt mijn pas. ’t Is voor mij geen huppelgang; die zou trouwens ook ietwat „pretentieus” schijnen.

En dan dreigt mijn toch reeds schoorvoetend toetreden tot de redactie op een slakkengang te gaan lijken, als ik bovendien nog denk aan de tweede moeilijkheid, die de geërde niet-lezers me hebben aangedaan. Men heeft mij gezegd, dat ik de eervolle taak ontving om een kleedje te weven voor een verstervend kindje. Want — de classis kon me wel eens voor den korten termijn van ’n week of twee benoemd hebben. De Gorcumsche Kerkbode bloeit immers niet? Het blaadje, voor zoo bespottelijk lagen prijs verkrijgbaar, vindt geen lezers genoeg, zoo zegt men, en kon dus wel eens spoedig verdwenen zijn van de groot-kerkelijke leestafel.

Men ziet, erg opwekkend is ’t vooruitzicht niet.

Nu moeten we ’t samen maar afwachten. Als we werkelijk wat willen, dan wil ik wel beloven, met de beide andere redacteuren mijn best te doen. Maar dan moeten van hun kant de kerkeraden in de classis ook zorgen, dat er lezers komen. Laat men desnoods doen, wat wij in Vlaardingen deden: wie niet wilde lezen, kreeg ons blaadje toch. Den eersten keer was dan een gramstorig gezicht het bedankje, den tweeden keer een schouderophaling, en als de derde maal de quitantie kwam, dan betaalde men toch. Ik zou het een bedroevend teeken vinden, als in deze welvarende streek een zoo goedkoop blaadje moest verdwijnen uit — geldgebrek. Willen de gereformeerden dat, vooral in onzen tijd?

Laten wij drukken, zoolang wij nog drukpersen hebben; wie weet, hoe gauw daaraan een eind komt.

Intusschen beveel ik mij bij de lezers aan. En vooral bij de niet-lezers. De liefde kan niet van één kan komen, is ’t niet?


Gorinchem

K. Schilder.


P.S. Als de medelezers nu eens direct een eigen abonnement namen? Voor „cijfers en feiten” heeft een classis altijd respect.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.

b. Vgl. ‘Ten afscheid’, Gereformeerde Kerkbode van Vlaardingen Nr. 144 (30 augustus 1919).







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000