Met de loupe

Gereformeerde Kerkbode. Officiëel Orgaan van de Gereformeerde Kerken der Classis Gorinchem

9e jaargang, onder redactie van S.O. Los, M.A. van Pernis en K. Schilder
Gorinchem (Mij. tot Expl. van Antirev. Bladen in de Alblasserwaard, de Vijfheerenlanden en Omgeving) 1921v
5 (geen paginering) (26 november 1921)

a



Ds. J.J. v.d. Schuit, Christelijk Gereformeerd predikant te Amsterdam, heeft op mijn artikel „Sjibboleth-theologie” in dit blad opgenomen, min of meer antwoord gegeven in het Chr. Geref. orgaan: De Wekker. Het behaagde hem aldus te schrijven:

„Mij werd toegezonden de „Gereformeerde Kerkbode” der classis Gorinchem. In deze Kerkbode wordt gezegd door Ds. K. Schilder van Gorinchem, schrijf in de Wekker, dat Ds. v.d. Schuit niet met de loupe moet werken: wat staat er nu, sib of sjib, minder juist of onjuist.” Toen ik dat las, heb ik even geglimlacht en dacht, daar kom ik nog al goed af, er staat tenminste nog niet, dat ik niet met ’t ei moet werken. Immers in ’t oog van Ds. Schilder goochel ik zoo’n beetje met woorden. Wat is de zaak? De meeste Wekkerlezers zullen zich nog herinneren, dat ik in No. 19 van ons blad de uitspraak van Prof. Bouwman heb onderstreept, die luidde: „Wij voor, ons zijn van meening, dat het geheel onjuist is te spreken van doopen onder veronderstelling van wedergeboorte niet alleen, maar dat de term niet in overeenstemming is, met de Schrift en met de werkelijkheid, maar tevens, omdat er zoo licht gevaarlijke stellingen uit kunnen worden afgeleid”. Dit hebben wij toen een stap in de goede richting genoemd, maar tevens betoogd, dat deze professorale uitspraak niet conform was met het besluit der Synode 1905, want de Gereformeerde Kerken hebben beslist, dat deze leer der veronderstelde wedergeboorte minder juist is.

Ik zag hier tweeërlei richting, die der Gereformeerde belijdenis, door Prof. Bouwman aanvaard, die van geheel onjuist spreekt, en die der Neo-Gereformeerden, die hier speelruimte laat naar beide zijden, en van minder juist gewaagt.

Dit nu noemt Ds. Schilder werken met de loup. Maar is hij dan zoo onbekend op de erve der Gereformeerde theologie, dat hij niet weet, hoe de Gereformeerden met de loupe in de hand het goud der waarheid hebben gekeurd. Het waren in Calvijn’s dagen de Libertijnen, die den Reformator steeds voor de voeten wierpen, dat hij altijd met de loupe zat te werken, en daardoor kwam tot zijn speculatieve theologie, die in streng logische consequenties werd doorgedacht en het intellectualisme op de spits dreef. „Weg met die loupe”, zoo riepen eenparig de Libertijnen, en de Jezuieten waren het hier hartelijk mee eens. Toen later de Dordtsche Synode de leer der waarheid moest handhaven, nam deze Synode ook de loupe en zeer nauwkeurig heeft zij den edelsteen der uitverkiezingen der Borggerechtigheid van Christus en de zaligheid des zondaars getaxeerd, ook al schreeuwden de Remonstranten, dat het ruime standpunt moest ingenomen en men toch niet met de loupe moest werken.

Toen in 1834 de vader der scheiding, Hendrik de Cock, de leer der zaligheid in woord en geschrift verdedigde, werd het hem niet weinig euvel geduid, dat hij niet wat verdraagzamer was en steeds de loupe ter hand nam. Wat kleinzielig gepeuter, zoo moest de Cock hooren en Ds. v.d. Linden, predikant te Kantens, schreef in die dagen een scherpe philippica tegen de Cock over het hanteeren van de loupe en zelde: gij, de Cock, wendt u tot menschelijke vonden, tot kerkelijke leerstelsels, tot versleten en uitgediend formulierwerk. Letterzifterij en niets anders. „Niet werken met de loupe”, dat is het parool van de ethische richting, die het particularisme der Gereformeerde theologie opzij wil duwen om alzoo de grenzen uit te wisschen en de antithese op te heffen.

En nu zegt ook Ds. Schilder, Gereformeerd predikant, dat ik niet met de loupe moet werken. Hij is toch wel in eigenaardig gezelschap verzeild geraakt. Natuurlijk, ik weet, Ds. Schilder zal de zaak bagatelliseeren. Hij zal betoogen, voorheen raakte het de kern van de waarheid, maar bij de leer der veronderstelde wedergeboorte zijn het zaken van ondergeschikt belang. Dat is natuurlijk nog de verstandigste manier om er zich af te maken. Maar wij zeggen met prof. Bouwman: deze leer is geheel onjuist, onschriftuurlijk, gevaarlijk. Een leer, die gereede aanleiding geeft, dat velen met een ingebeelden hemel verloren gaan is toch geen bagatel?”

Tot zoover Ds. J.J. v.d. Schuit.

Ik wil bekennen deze uitlating niet niet een glimlach te hebben gelezen, want ik meende dat Ds. v.d. Schuit een van de nobelste debaters was uit zijn kring. Maar deze wijze van polemiseeren is toch wel beneden peil.

Allereerst is het eigenaardig, dat ds. v.d. S. geen enkele van mijn beweringen noemt of bestrijdt, en slechts van mijn artikel één zinnetje weergeeft, dat buiten het verband, niet kan begrepen worden, en door zijn lezers zóó moet misverstaan worden.

En dan — daar hebt ge ’t weer. Ds. Schilder in ’t gezelschap van libertijnen, jezuieten, Remonstranten, ds. v.d. Linden en — de ethischen. Kan men in de Chr. Geref. kringen nooit rustig en eerlijk van gedachten wisselen?

Ik leg naast me neer de beschuldiging, dat ik niet zeer nauwkeurig wil ingaan op bepaalde woorden en termen, als ’t erop aankomt daaruit theologische gedachten uit te ontwikkelen. Mijn artikelen o.m. tegen de „Darbisten”. (Los v.d. kerk) b, die vermoedelijk uit de Bazuin ook ds. v.d. S. onder de oogen gekomen zijn, bewijzen al het tegendeel.

Als ik waarschuw niet met de loupe te werken, dan doe ik dat alleen in het verband, waarin die woorden voorkomen. Als twee hetzelfde doen, is dat nog niet hetzelfde. Ds. v.d. S. beweert, dat Jezuieten b.v. spotten met hen, die, met de loupe werkten op theologisch gebied. Ik zal niet vragen, of hij nu zóó onbekend is op het terrein der theologie in het algemeen, dat hij niet weet, dat juist de Jezuieten zelf dat zeer sterk hebben gedaan. Ik zal slechts aanhalen een uitspraak van Pascal (in de hoop, dat ik door ’t noemen van dien naam niet weer bij ketters e.d. ingedeeld zal worden), als Pascal zegt: „De heiligen vervallen in haarkloverijen” (werken met de loupe) „om zich misdadig te kunnen vinden en veroordeelen zelfs hun beste daden. En dezen (de Jezuieten) vervallen in haarkloverijen” (werken met de loupe) „om de slechtsten te kunnen verontschuldigen.” 1) M.a.w. men kan op woorden turen, op kleinigheden angstvallig letten, om zich zelf te corrigeeren onder den indruk van de volstrektheid en heiligheid Gods — èn men kan hetzelfde doen om zichzelf schoon te wasschen en anderen te benadeelen.

Zoolang nu de theologie angstvallig op naar woorden let, en met ’t fijnste weegschaaltje weegt, om toch maar oprecht te zoeken naar de meest zuivere formuleering, zóólang is dat gehoorzaamheid aan God. Maar als men, zooals de Christelijk Gereformeerden, mel een vooropgezette opinie tot zijn tegenstanders komt, en dan hun woorden (niet de woorden der Schrift) met de loupe bewerkt. om te zien, of men niet een ketterij ontdekken kan, dan is dàt verkeerd werken met de loupe. Dan is niet de Gereformeerde, maar voor ditmaal de Chr. Gereformeerde in het gezelschap der Jezuieten.

Ds. v.d. S. spreekt van de libertijnen. Dezen immers vonden dat Calvijn teveel op woorden lette. Maar die libertijnen hadden alleen oog ervoor, dat Calvijn, wanneer het om het dogma van personen ging, soms de broederhand weigerde als niet eerst tot in alle onderdeelen overeenkomst verkregen was. Maar wanneer het over de eenheid met kerken ging? Weet ds. v.d. Sch. niet, dat Calvijn dan ook veel grootere verschillen dan van minder juist of onjuist over ’t hoofd zag? Niet, om er altijd overheen te blijven loopen. Maar wel in dien zin, dat de poging tot eenheid tusschen kerken, die in hoofdzaak één waren, niet mocht afstuiten op verschilpunten van ondergeschikt belang. De Christelijk Gereformeerden hebben met den modernen Dr. Hylkema uitgevonden, dat wij neo-calvinisten zijn. Welnu, dat zij dan lezen in diens voor hun gereformeerdenbestrijding hoogst voordeelige boek (Oud en Nieuw Calvinisme 384), dat Calvijn in het beoordeelen van kerken een bijzondere mate eischt van toegevendheid. Heeft niet Calvijn, in de bedoeling om met de Lutherschen tot overeenstemming te komen, zelfs verschillen over ’t hoofd gezien betreffende de avondmaalsleer? Zelfs met den later zoo gehaten Laelius Socinus heeft hij een tijdlang vriendschappelijk verkeerd, schoon hij wist op hoe gewichtige punten deze Siennees bezwaren tegen zijn leer had. Het was mij volkomen genoeg — schrijft hij later aan Bullinger — dat gij met één woord getuigdet: „Laelio staat in hetzelfde geloof als wij”, om het verleden te vergeten en hem vriendelijk op te nemen. De libertijnen?? De libertijnen zagen alleen Calvijns ijver om met de loupe te werken in het uitspinnen van de waarheid Gods, maar ze zagen en waardeerden niet, dat hij zoo mild was, om de loupe weg te leggen, wanneer het ging over menschen, met wie hij vermoedde, nog mogelijkerwijze tot eenheid te kunnen komen. Het spijt mij, dat voor ditmaal niet ik, maar ds. v.d. Schuit in het gezelschap der Libertijnen verzeild is.

Ik zou verder kunnen gaan en ook nog de Remonstranten, en ds. v.d. Linden en de ethischen er bij kunnen halen, maar ik meen aan de Libertijnen en de Jezuieten al genoegzaam bewezen te hebben, dat dergelijke polemiek ons geen steek verder brengt. Heb ik niet herinnerd aan prof. Lindeboom, die, om zoo te zeggen, ook met de loupe bekeken heeft de uitspraken, waarom ons de Chr. Geref. veroordeelen, maar die dat eerlijk en welwillend heeft gedaan? Hoort Prof. Lindeboom ook bij libertijnen, jezuieten, ethischen, remonstranten?

Laat men liever vasthouden de hoofdzaak. Ik maak niets tot een bagatel. Wanneer werkelijk door ons geleerd werd, wat de Chr. Geref. beweren, dan zou het er kwaad vóór staan met de Geref. Kerken. Maar wanneer onze synode zelf al afsnijdt de verkeerde gevolgtrekkingen, die men uit het minder juist achten van den term „de veronderstelde wedergeboorte” zou willen halen (den term, niet de leer), en als dan een man als Prof. Lindeboom zich bij die woorden neer kan leggen, en als dan toch desondanks voorgangers des volks als Ds. v.d. S. niet te hoog staan, om van dergelijke termen een bewijs te maken voor ons neo-calvinisme en telkens weer ons in de schoenen schuiven wat wij niet willen — dan is dat een werken met de loupe — niet in den dienst der opbouwende dogmatiek maar der afbrekende polemiek. Als ds. v.d. Schuit weet — en hij weet het — dat er menschen zijn in onze kringen, die bewust deze formuleering (dat het minder juist is te spreken van veronderstelde wedergeboorte) mede hebben vastgesteld, en die even goed als hij gruwen van elke prediking, waarmee men „met een ingebeelden hemel verloren gaat” dan is het voor mij geen bagatel, maar spelen met vuur, als men toch aan zulke formules het recht van gescheiden leven blijft ontleenen. Ik bagatelliseer niets. Het is niemand onzer een bagatel, als iemand met een ingebeelden hemel verloren gaat. Maar het is evenmin een bagatel, als door een inperken van de draagwijdte der beloften Gods en door een eigenwillig knoeien met het formulier van den doop iemand verhinderd wordt om anders dan met een ingebeelde hel op weg te zijn naar den hemel. Waarom bagatelliseert men dat zoo vaak?

Met de loupe naar het Woord Gods! En wil men met de loupe óók naar het woord der menschen, goed, als we dan ook maar achter hun woorden hun geest verstaan. Want ik ben het volmaakt eens met . . . . Ds. J.J. v.d. Schuit, als hij elders schrijft: „Het is eisch van elke verklaring van iemands woorden, dat men vooral het oogmerk des schrijvers niet verwaarloost.” Alleen maar — waarom legt Ds. v.d. Schuit dezen stelregel niet onder de loupe, zoolang tot hij begrijpt dat hij hem zelf niet toepast tegenover de z.g. neo-calvinisten?

Voorloopig zien wij niet veel anders dan dat de Chr. Gereformeerden met een vergrootglas komen aandragen, als het gaat over onze woorden, maar met gesloten oogen zitten en met toegestopte ooren, als het gaat over onze volzinnen, perikopen, preeken; als het gaat over onzen geest. Wie met de loupe wil werken, moet het goed doen, zuiver en eerlijk.


K. S.




1. Gedachten, 921.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd. Vgl. ‘S(j)ibboleth-theologie’, Gereformeerde Kerkbode Classis Gorinchem 9 (1921v) 3 (29 oktober 1921).

b. Vgl. ‘Los van de Kerk?’ I-VIII, Gereformeerde Kerkbode Classis Gorinchem 7 (1919v) 18 – 8 (1920v) 3 (12 juni – 30 oktober 1920), opnieuw gepubliceerd als ‘Los van de Kerk?’ I-VIII, De Bazuin 69 (1921) 15-18, 20-24 (16 april – 11 juni 1921).







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000