Uitvaart

Gereformeerde Kerkbode. Officiëel Orgaan van de Gereformeerde Kerken der Classis Gorinchem

7e jaargang, onder redactie van S.O. Los, M.A. van Pernis en K. Schilder
Gorinchem (J. Sizoo) 1919v
nummer 12 (geen paginering) (13 maart 1920)

a



’t Is gebeurd; de Kerkbode van de classis Gorinchem is dood. Wat de lezers vandaag thuis krijgen, is zijn laatste ademtocht.

Het werk, dat door den wakkeren, Ds. Lindeboom en den even wakkeren Ds. Kapteijn is begonnen — is afgebroken.

De arbeid dien zooveel predikanten voor en na gratis verricht hebben, moet doodloopen in een armelijke teleurstelling.

De oorzaak?

Ik zal u zeggen, wat de officiëele oorzaak is.

’t Blaadje had jarenlang te worstelen met tekorten. Telkens werden ze gedekt. De classis betaalde. Maar ’t laatste tekort overtrof zijn voorgangers op buitensporige wijze. Tenslotte wist de classis geen raad meer. Herhaalde malen tobde ze met ’t vraagstuk. En wel zijn er de laatste maanden tamelijk wat abonné’s bijgekomen, doch hun aantal was niet groot genoeg, om de meerdere drukkosten te dekken. Zoo droeg de laatste classicale vergadering de commissies van redactie en administratie op, pogingen in ’t werk te stellen, die er toe zouden leiden, een uitgever het blad in handen te geven voor eigen risico. Die pogingen zijn niet gelukt. En toen werd van kracht het andere classicale besluit, om, bijaldien geen uitgever kon gevonden worden, de uitgave te staken; de redactie moest dan maar haar redactioneelen inktpot leeg laten loopen in de groezelige put van kerkelijke laksheid en de administratie moest maar een lijstje opmaken met opgave hoeveel iedere kerk kon bijdragen in de begrafeniskosten alsmede in die van het langdurige ziekteproces.

En nu zal ik u zeggen, wat de officieuze oorzaak is. Ik zal erg voorzichtig zijn en niet al mijn verontwaardiging lucht geven, want ik wil bedenken, dat er geen volgend nummer komt, waarin men mij kan tegenspreken.

De officieuze oorzaak is: onwil hier, onnadenkendheid ginds, onverschilligheid elders.

Had die kerkbode in gansch een classis niet kunnen bestaan? Natuurlijk wel. Tel eens even al die gereformeerde gezinnen in de classis; reken daarvan af de menschen die niet kunnen, en ge houdt nog over zóó’n groot getal, dat de overtuiging bij u levendig gaat worden, dat, als ieder die kon, het blad gelezen had, de onderneming winstgevend had kunnen zijn.

Maar . . . .

Er waren kerkeraadsleden, die ’t blad nooit gezien hebben. Er was zelfs een ouderling, dien ik met pathos hoorde verklaren, dat, hoe eerder het blad verdween, des te beter het zou zijn. Eeti ouderling, zeg ik u, die toch ook weten moet, wat er in het revolutiejaar 1920 in deze ellendige wereld te koop is. Daar is door meer dan één kerkeraad weinig of niets gedaan voor ons classicale blad.

Ik weet het, het zou van de redactie onbescheiden zijn, te beweren, dat ’t verlies van haar blad een groot verlies is. Toch ben ik zoo vrij, geheel afgedacht van de personen die de redactie voerden, te beweren, dat ’t sterven van ons blad een treurig teeken des tijds is. Daar zijn werkelijk ook in onze omgeving menschen, die meenen, Gode een dienst te doen wanneer ze zich met een stichtelijk boekske in een vriendelijk hoekske terugtrekken en zich om een doodzieke wereld niets, niets bekommeren. Menschen, die door hun kerkeraad werkelijk „bewerkt” zijn — doch doof bleven voor iedere vermaning om mee te leven en mee te steunen.

Daar zijn vandaag ouderlingen, die blij zijn, als de kerkbode verdwijnt. En — zoo enkele voorgangers, zoo velen onder het, volk.

Dat nu de bolsjewiki drukken. Onze drukpers zweet en zwoegt niet meer. Dat nu de bladen met de berichten over eendeneieren en over eigenheimers vrijelijk een paar gulden op ’t abonnementsgeld leggen; de zeven stuivers voor ons versmade geestelijk voedsel komen nu weer vrij, ieder kwartaal. Zoo zijn onze manieren. Tenminste die van zeer velen, die hun schouders ophalen voor . . . . zoo’n kerkbode, die immers verzuimt het christendom te teekenen in zijn beteekenis voor — twee,drie, eeuwen geleden . . . .

Ik geloof niet, dat we hier naar zachte woorden hebben te zoeken. Voor mij beteekent iedere niet noodzakelijke opheffing van een christelijk orgaan een prijsgeven van het terrein aan den opdringenden vijand, nog vóór we verslagen zijn. En hier was geen noodzaak, als er maar aangepakt was.

Daar zijn er onder onze niet-lezers, die van die dingen niet geweten hebben. Maar de kerkeraden, die wisten hoe ’t stond, hebben gedeeltelijk hun roeping verzuimd. Ze hebben zich niet reëel voorgesteld den nood der tijden. Sprak niet onlangs iemand over „gemis aan realiteitsbesef”? Ze hebben zich verblijd over een mooie collecte voor het uitbouwplan onzer jongelingen; maar als dat resultaat van de eene hand met de andere afgebroken wordt, als men het jonge geslacht eenerzijds steunt, maar het anderzijds ontneemt zelfs het allergoedkoopste kerkelijk blad, wat zegt zoo’n eindcijfer van een mooie collecte dan anders, dan hoe ver men ’t gebracht heeft in een zekere sport; wat zegt het ons dan van een helder inzicht in de portée der dingen? Wat bewijst ons dat van een waken der wachters op Sions muren? Waren wij voor God gereed met een paar klaagtonen over den nood der wereld en over de zonde der goddeloozen? Wat is Gods kritiek over ons klagen zonder daad: over een weenend oog en een zuchtenden mond zonder een hand, die troffel hanteert en zwaard?

Wanneer in den oorlog een generaal ook maar een kilometer gronds prijsgeeft zonder bittere noodzakelijkheid, dan wordt hij als een eerlooze ontslagen en — gevonnisd. Als onze God niet genadiger was dan de volkeren der aarde . . . . ik vreesde . . . .

Men leze voortaan weer zijn handelsbericht en zijn martkbericht en zijn weerbericht. Men snuffele weer in de bladen, die de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden vertellen of de hemel rood is of droevig rood. Maar men late sterven het blaadje, dat eens om de 14 dagen eens iets probeert te zeggen over de teekenen der tijden! Mattheus 16 is al zoo lang geleden en de toekomst ligt in de toekomst immers?

*

Ik leg de pen neer — met groote droefheid. Dat we nog zooveel lijdelijkheid zien, dat is ook een teeken der tijden. Vooral in onze actieve zonde-eeuw.

En den lezers, die ons blad trouw hebben gesteund zeggen we hartelijk dank. Wie onder hen zich mochten willen abonneeren op een eventueel binnenkort verschijnend blaadje van de Geref. Kerk te Gorinchem, voor niet al te grooten prijs, schrijve dit even aan ondergeteekende.


Gorinchem.

K. Schilder.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000