Van het kraantje en het krantje

Gereformeerde Kerkbode van Delft

10e jaargang
Delft 1922v
nummer 52 (geen paginering) (24 februari 1923)

a



Het volgende is werkelijk gebeurd. Ik zeg natuurlijk niet, waar het was. En de lezers behoeven ook niet daarnaar te informeeren. ’t Komt op de zaak zelf aan.

’t Was kermis. En op die kermis zou het weer raar toegaan: dronkenschap, liederlijkheid, nachtbraken, zedeloosheid, ontucht. Want zoo was ’t elk jaar gegaan.

Toen had men een anti-kermis-comité opgericht en mij gevraagd, er een woordje voor te spreken. Wel dweepte ik niet met de beweging in elken openbaringsvorm, dien ze aannam, maar ik gaf aan die uitnoodiging toch gehoor, want ik kon natuurlijk alles zeggen, wat ik wilde.

Ik heb toen dien avond onder meer gesproken over de eigenaardigheid in het verschijnsel, dat er liberale en gansch fatsoenlijke lieden zijn, die veel van al wat braaf en net is houden, die gaarne bezig zijn „tot nut van ’t algemeen”, die druk doen aan den roep om philantropie, die tranen plengen aan stichtingen van barmhartigheid („neutrale” altijd), die tehuizen oprichten met staatsgeld + een bazar voor gevallen meisjes en die melk-kuur-paviljoenen bouwen voor verstokte dronkaards of maatregelen nemen tot bescherming van onwettig geboren kinderen, en die toch elk jaar opnieuw het verzet tegen de kermis den kop indrukken en steêvast vóór de „volksverheffing” in dit roemruchte volksvermaak voor platte zielen en dom janhagel stemmen, als ze in den gemeenteraad zitten of in dergelijke wijze colleges. Ik heb me verstout te zeggen, dat ze te vergelijken waren met menschen, die niet heelemaal goed „bij” zijn.

Ik heb toen, ter illustratie van dit gevoelen, verteld, dat ik eens een preek van den bekenden Amerikaanschen reuzenpreeker (voor dit keer is dat woord „reuzen-” op zijn plaats) Billy Sunday gelezen had, en ze daaruit weergegeven de volgende passage, die letterlijk bij hem aldus luidt:

„Weet gij, wat men in sommige krankzinnigengestichten doet? Wanneer men bij een krankzinnige beproeven wil, of hij zijn verstand terug gekregen heeft, dan zet men hem in een kamer met steenen vloer en een loopende waterkraan en dan geeft men de patiënt een dweil een zegt hem, den vloer droog te dweilen. Als hij dan verstand genoeg heeft, om de kraan af te sluiten eer hij de vloer gaat dweilen, dan wordt bij ontslagen; maar laat bij de kraan doorloopen, dan weet men, dat bij nog gek is.

Dat is, wat gij zoekt te doen. Gij zoekt droog te dweilen met belasting (op drankmisbruik) en krankzinnigen-gestichten en gevangenissen en Keely-kuren en verbeteringsgestichten. Het eenige ding, dat gedaan moet worden is: den toevoer af te snijden.”

Nu laat ik me hier, net zoo min als ginds, natuurlijk niet uit over de vraag van overheidsmaatregelen tegen drankmisbruik, hoewel het daarover liep bij Billy Sunday. Ik geef alleen maar zijn beeld, zijn vergelijking, weer, omdat ze treffend illustreert, wat wij verwijten aan dokters, die op zekeren tijd van ’t jaar tusschen de tanden brommen, als zij kermismeisjes „behandelen” moeten, soms, nadat ze in Rotterdam of zoo „mishandeld” zijn en die toch vóór de kermis zijn; aan overheidspersonen, die maatregelen nemen tegen ontucht, en ze toch met vlag en wimpel binnenhalen; aan allen, die lofredenen houden op den arbeid tot veredeling van den volkszin en toch maar al wat den volkssmaak bederven kan, begroeten met een weldsch gebaar van verlichting en onbekrompen anticlericalisme.

Toen ik uitgesproken had, werd ik netjes bedankt vanwege de commissie.

En daarna kregen verschillende menschen ’t woord. Levendig herinner ik me iemand, die, om ’t volk van de kermis te houden, aan ’t voordragen sloeg. Voordragen, voordragen, dat de zaal daverde. Voordragen met armbeweeg, en ooggerol, en voetgetrippel, alsof ’t om ’t leven ging.

Een ijverig man, dacht ik. Hij is vol van het gevaar van de kermis.

En al waren de voordrachten nu niet bepaald tot verheffing van den volkszin, toch dacht ik in stilte: mijn voordrachten-specialiteit doet toch op zijn manier óók zijn best, om den vloer droog te dweilen. Wat zou hij graag de kraan willen afsluiten . . .

*

Maar op die gedachte en dat vermoeden kwam den volgenden dag het ontnuchterende antwoord.

Ik had een zieke bezocht, lid van de Gereformeerde Kerk. We hadden gesproken over al wat in ziektedagen het hart bewegen kan en het gesprek was werkelijk ’n vreugde geweest. En juist toen ik de deur achter me dicht sloeg, om naar huis te gaan, stond daar vóór mij mijn voordrachten-specialiteit van de anti-kermis-vergadering van den vorigen avond. Hij groette me erg vriendelijk, zeker omdat, nog geen 24 uur geleden, ik zijn collega geweest was, die hem zoo netjes geholpen had, den vloer droog te dweilen. Nu, zoo’n collegiaal gevoel mag ik wel, als ’t dan maar bevestiging vindt in de feiten. Doch dat ontbrak thans, want nu bestreed de man, die door mij geholpen was, mij nogal heftig, al tikte hij ook aan de pet met ’n glimlachje van: wij-kennen-mekaar. Want onder zijn arm droeg bij een geweldig pak kranten; den naam van het blad, waarvan hij de bezorger was, noem ik niet; maar — dat is genoeg — ’t was een echt liberale krant, en dan één van de slechtste soort: een blad van wansmaak, van sensatie, van ongelukkige feuilletons, van godsdiensthaat of onverschilligheid voor godsdienst, een blad, waarin aan kerk en school even ’n gemeenschappelijk klein, heel klein rubriekje gegund wordt en sport en bokserij en bloedneusproleterigheid en bioscoop en viezigheid, en ook de kermis een flinke beurt krijgen. En met veel gratie tikte de vrij-blijvende rechterhand van mijn anti-kermis-gezinden en evenwel nochtans pro-kermis-gezinde kranten bezorgenden collega aan de pet voor mij en stopte toen een exemplaar in de bus van mijn Gereformeerde zieke.

Den avond te voor hadden we samen ons erg warm staan dweilen.

Maar nu liet hij me staan. En het kraantje, dat ik probeerde te sluiten, zette hij weer open. Huis aan huis. Deur aan deur. Ook aan huizen van Gereformeerden, die erg graag hadden dat de dominees zoo eens preekten over de eere Gods op alle levensterreinen en over den strijd tegen de booze wereld. Hij zette al die kraantjes open. Hij doet het nog. Ik zal eens naar hem informeeren, als ’t weer kermis is. Als hij er weer is, zal ik ’t hem nog eens vertellen van zijn kraantje en zijn krantje.

Gelukkig was mijn Gereformeerde zieke bij het volgende bezoek dadelijk te winnen voor een abonnement op een anti-revolutionair dagblad. ’k Heb de briefkaart zelf geschreven en gepost.

Maar nu ben ik nog niet klaar.

O gij, Gereformeerde menschen, o gij orthodoxe lieden, waarom dweilt ge den vloer, waarom kiest gij dominees om te dweilen en ouderlingen om te dweilen en evangelisten om te dweilen en waarom sluit ge het kraantje niet af? Het kraantje alvast van de pers?

Waarom leest ge bladen als het „Rotterdamsch Nieuwsblad” of de „Haagsche Courant”, waarom „De Telegraaf” en waarom „De Courant”, waarom zoo veel andere godsdienstlooze of anti-godsdienstige bladen, en waarom laat ge uw eigen pers maar tobben?

Omdat die andere goedkooper zijn? Och, onze bladen kunnen tegenwoordig ook wel in prijs concurreeren, omdat andere menschen bijpassen, wat gij nog onthoudt. Maar al waren ze driemaal zoo duur, dan is dat mede uw schuld. De godsdiensthaters profiteeren van uw twee dubbeltjes per week, die ze straks steken in kerk-vijandige ondernemingen. En onze bladen — ze kunnen kijken naar uw twee dubbeltjes. Maar er aan komen niet.

En straks?

Straks moet de kerkeraad bij uw jongen komen, want hij gaat mee met de anti-kerkelijke vakbeweging. Dan mag de kerkeraad den vloer bij u dweilen. Maar gij hebt elken dag het pers-kraantje opengezet en hem onthouden de beschouwingen, die tegenover de legens der moderne vakbeweging staan.

Straks gaan uw kinderen, zoodra ze kunnen, naar vieze bioscopen — twaalf moorden en dertien inbraken en één echtbreuk voor ’n stuiver. Dan mag de dominee komen om den vloer bij u te dweilen. Maar gij laat het kraantje openstaan. In uw krant worden immers Nap de la Mar, en het ensemble zóó en het variété zus, alsof ze wereldredders waren, geestdriftig verheerlijkt? En uw zoontje weet uit uw blad de adressen voor naakte-beenen-ostentatie en erger te halen.

Straks klaagt ge over de onkunde, die er onder de kerkmenschen is, betreffende kerkelijke zaken en kerkelijke stroomingen. Ge schudt uw hoofd over leden van uw kerk, van uw gezin, die niets weten van onzen schoolstrijd, onze politieke worstelingen, ons hooger onderwijs. En de dominee moet naar de vergadering en redden, wat te redden is. Hij moet den vloer dweilen. Maar gij laat het kraantje open en als de dominee u onderhoudt over uw Christelijke roeping ten opzichte van de Christelijke pers — dan keert ge het dubbeltje, dat voor de pers is, voor onze pers, om en om, het dubbeltje, dat straks uw familie in de kas stort van de moderne vakbeweging, die de Kerk vermoordt en de revolutie in de hand werkt, of in de cassa van de bioscoop, bij de gele, zieke, gepoeierde juffrouw.

Wie op anti-kermis-vergaderingen spreekt, moet geen bezorger willen zijn van God-looze bladen.

En doe me nu een genoegen. Als dat artikel u geldt, of één van uw kennissen, zeg dan niet: die Billy Sunday kan aardig vertellen; om dan weer ’n kop koffie te drinken. Schrijf dan een briefkaart, voor u zelf, of ga met een ingevulde briefkaart naar uw kennis toe. En bestel dan aanstonds een anti-revolutionair dagblad.

Denk voorts aan uw eigen plaatselijke pers. Lees ook ons eigen Delftsch anti-revolutionair orgaan „Hou Koers”, (adres firma Van Oel Koornmarkt 44). De laagstaande wijze, waarop dezer dagen nog weer De Voorwaarts Ds. Hagen bestreed (in „Hou Koers” kunt ge daarvan lezen) bewijst opnieuw dat de kloof tusschen den vijand en ons diep gaapt. Als zulk een blad de geesten kan vergiftigen, zijn onze menschen geroepen, ook een plaatselijk blad als „Hou Koers” te steunen met abonnementen en advertenties. De tegenstanders drukken forsche bladen, die in de anti-christelijke ontwikkeling der dingen een ruim aandeel hebben, mede met het geld van onze menschen; en onze pers moet soms vechten om het hoofd boven het typografische water te houden.

En denk ook aan uw kerkelijke bladen, zoowel landelijk als plaatselijk. Alle inlichtingen gratis in de Kerkbode voor ieder, die weten wil waarheen hij schrijven moet voor een abonnement op een van onze organen.

Als gij het ernstig meent met uw dweil, doe dan het kraantje dicht.

Direct.

Dat is eisch van gezond verstand.

Het is óók een stuk van waarachtige vroomheid.


K. S.




a. Eerder gepubliceerd als ‘De open kraan’, Gereformeerde Kerkbode Classis Gorinchem 8 (1920v) 23 (6 augustus 1921), opnieuw gepubliceerd als ‘De open kraan’, Delfshavensche Kerkbode 6 (1928v) 311 (12 januari 1929). Vgl. ‘Nog eens: kraantje en krantje’, Gereformeerde Kerkbode van Delft 11 (1923v) 2 (10 maart 1923)







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000