Heidelbergsche Catechismus

TWEEDE DEEL

a

ZONDAG 4.

9. Vraag. Doet dan God den mensch niet onrecht, dat Hij in Zijne wet van hem eischt, wat hij niet doen kan?


Antwoord. Neen Hij; want God heeft den mensch alzoo geschapen, dat hij dat konde doen; maar de mensch heeft zichzelven en alle zijne nakomelingen, door het ingeven des duivels en door moedwillige ongehoorzaamheid, van deze gaven beroofd.


§ 22. Geloofsvooroordeel, wederom.

Onze bespreking van de derde zondagsafdeeling begon met de dubbele opmerking, a) dat we geen eigenmachtige theodicee konden of mochten opbouwen, en b) dat we uit een geloofsvooroordeel leefden, uit kracht waarvan we „om onzes levens wil” bij voorbaat alles theorie mòesten afsnijden, die met den inhoud van die afdeeling in strijd zou durven komen.

Zulk een inleiding, men voelt het aanstonds, zou bij èlke zondagsafdeeling op haar plaats zijn. Maar er is bij de vierde zondagsafdeeling, waaraan we thans toegekomen zijn, wel een bizondere reden om ons even te herinneren, op welk vóóroordeelspad we zijn gaan staan.

Juist deze vierde afdeeling immers spreekt straks in haar laatste vraag en antwoord, en dan metéén bij het einde van het eerste deel, dat over onze ellende gaat, over de deugden of eigenschappen van God. Ze vraagt, of God niet óók barmhartig is. Reeds hoorden we veel omtrent zijn toorn; en we zullen nog meer ervan vernemen. Maar is er dan geen barmhartigheid in Hem? Is er geen mogelijkheid, dat God zelf het vuur-van-ijvering, dat in Hem brandt, ook bluscht? En zulks niet zoozeer op grond van een werkelijkheid buiten Hem, doch alleen door een in Hemzelf zich voltooiend „inblijvend” werk van heen-en-weergang? Van samenvoeging van de goddelijke tegendeelen? Is de onderstelling ook te stout, dat Hij misschien tot òns wel barsche taal spreekt en zijn gezindheid als van toorn gedragen en beheerscht ons voor komt stellen, maar dat Hij zèlf in eigen diepten toch een stormstillend woord . . . zichzelven toespreekt? Beantwoordt aan den |2| menschelijken drang tot zonde, maar óók tot afweer van de consequenties zijner zonde, soms in God gelijke persing tot handhaving van zijn heiligheid eenerzijds, en toch weer afweer van haar consequenties anderzijds? Kunnen we een God ons denken, in wiens diepten de tegendeelen samenvallen? Is God een god van these en van antithese? Van spraak en tegenspraak? Kunnen wij op een deel der „godheid” appelleeren, om de desiderata van het andere deel, dat tegen ons is, in hun onmiddellijke evidentie door dit middel te nivelleeren? Wil Hij zelf soms daarin God zijn, dat Hij arbiter is over den ja-stroom en den neen-stroom in de „god-heid”?

Als wij op deze vragen met een neen gaan antwoorden, dan zal ook nu dit neen alleen maar een vóór-oordeel zijn. Wij weten, dat God één is, doch wij brengen in Zondag 4 dat niet onder een academische formule, doch zeggen: hoor, Israël, — de taal van de profeten, die doorgeven wat zij „ontvàngen” hebben. En wij herinneren ons, dat eens de slang in ’t paradijs gezegd heeft tot den mensch: God sprak wel zoo, maar was dat wel een ópen woord? Dat ’t niet het laatste is, dat zei Hij zelf wel. Maar is het wel een ópen woord geweest? Is God soms ook geveinsd?

Ja, we herinneren het ons. We herinneren ons ook, dat wij allen in Adam gezondigd hebben; dat ook wij „in lumbis Adam”, in vaders lendenen, die vraag beluisterd, en — overwogen hebben. Nòg leenen wij het oor eraan, zooveel als wij naar het vleesch zijn. Maar het geloof verwerpt de vraag als vraag. Het hoort ook nu den Satan vragen: is God geveinsd? En het zegt, niet na, doch vóór het onderzoek: neen, neen. Hij is slechts de hypostase, de vaste grond van ons vertróuwen (vgl. I, 248).

Eerst dit „neen” beginnen wij te spreken. In de kerk. Niet met den Satan, wel over hem. Niet met de „andersdenkenden”, wel over hen, en naar aanleiding van hun zeggen. Wij gaan spreken . . . met elkander. En in de kerk. Als twee geloovenden, de vragende leerling, de antwoordende meester.




a. Bijlage De Reformatie 20 (1939v) 8 (24 november 1939).







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000