IngezondenGereformeerde Kerkbode van Vlaardingenonder Redactie van de Gereformeerde Predikanten, nummer 9 (geen paginering) (27 januari 1917)Geachte Redacteur, Beleefd verzoekt ondergeteeekende eenige plaatsruimte voor onderstaande regelen in onze Kerkbode. Daar wij reeds herhaalde malen in onze Kerkbode onthaald werden op een stukje ineensmeltingstheorie, en alles zoo t schijnt dienstbaar gemaakt moet worden (ook de feuilleton) om spoedig ook te Vlaardingen tot ineensmelting te komen, is het dat ik thans de pen ter hand neem en de Red. verzoek, deze zaak niet te veel van één kant te bezien, maar ook den lezers eens voor te houden wat het werk der ineensmelting in de praktijk zoo al heeft te zien gegeven! Om hier een klein bewijs van te geven, is het heel eigenaardig, wat mij een week na het verschijnen van het eerste nummer onzer Kerkbode (waarin gehandeld werd over het doel onzer Kerkbode en aangehaald werd wat Salomo zegt in Spr. 26 : 21: De doove kool is om de vurige kool) onder de oogen kwam. Ik las toen n.l. in de Bazuin een stuk, hetwelk door Prof. Bouman b overgenomen was uit de Geldersche Kerkbode en geschreven door Ds. van Schelven van Wageningen. Prof. Bouman schreef boven dit stukje:
Prof. Bouman merkt hierbij terecht op, dat door Ds. van Schelven twee dingen worden uitgesproken:
Hopende dat dit schrijven niet onopgemerkt moge blijven, zeg ik U tevens dank voor de verleende plaatsruimte. v.d. E. Voor zoover onze geachte inzender bedoelt, dat wij bij al onze beschouwingen de practijk der dingen niet uit het oog mogen verliezen, kunnen we hem dankbaar zijn. Niets doet meer kwaad dan een eindeloos redeneeren over de vraag, hoe de dingen naar Gods Woord behooren te zijn, indien niet tevens oog en hart er op gericht is, om ze ook alzoo toe te passen in de practijk. En dan is toch ontegenzeggelijk waar, dat juist bij de toepassing van de schoonste beginselen de practijk altoos tegenvalt; we gaan hier natuurlijk op de zaak zelf niet in, wij zijn niet aansprakelijk voor de beweringen van Ds. v. Schelven, noch voor de gevolgtrekkingen, die Prof. Bouman daaruit maakt; laat ons dit echter niet vergeten, dat we in de practijk altoos te doen hebben met zondige menschenkinderen, die ook bij ontvangen genade onbekwaam zijn èn blijven tot eenig goed uit zichzelven en geneigd tot alle kwaad. Zal er dan niet altoos in de Kerk des Heeren wat te bestraffen en recht te zetten blijven, zoolang deze bedeeling der onvolmaaktheid voortduurt? Toch is dat t ergste niet. Als er maar broederlijke trouw is. Als men elkaar maar in liefde de waarheid durft te zeggen. Als het ééne beginsel de harten maar mag binden aan het Woord van onzen Koning. Dan gaan we daarom niet tegenover, maar als broeders naast elkaar staan. En in de verschillende werking van elk der leden komt de eenheid van het lichaam te rijker uit. Redactie c a. Vgl. K. Schilder, Persoonlijk of algemeen?, Gereformeerde Kerkbode van Vlaardingen Nr. 10 (3 februari 1917). b. Bedoeld Prof. dr. Harm Bouwman (1863-1933). c. Waarschijnlijk in dit geval ds. Wicher Sieders (1845-1930). |