Ingezonden

Gereformeerde Kerkbode van Vlaardingen

onder Redactie van de Gereformeerde Predikanten, nummer 9 (geen paginering) (27 januari 1917)

a



Geachte Redacteur,


Beleefd verzoekt ondergeteeekende eenige plaatsruimte voor onderstaande regelen in onze Kerkbode.

Daar wij reeds herhaalde malen in onze Kerkbode onthaald werden op een stukje ineensmeltingstheorie, en alles zoo ’t schijnt dienstbaar gemaakt moet worden (ook de feuilleton) om spoedig ook te Vlaardingen tot ineensmelting te komen, is het dat ik thans de pen ter hand neem en de Red. verzoek, deze zaak niet te veel van één kant te bezien, maar ook den lezers eens voor te houden wat het werk der ineensmelting in de praktijk zoo al heeft te zien gegeven!

Om hier een klein bewijs van te geven, is het heel eigenaardig, wat mij een week na het verschijnen van het eerste nummer onzer Kerkbode (waarin gehandeld werd over het doel onzer Kerkbode en aangehaald werd wat Salomo zegt in Spr. 26 : 21: „De doove kool is om de vurige kool”) onder de oogen kwam.

Ik las toen n.l. in de Bazuin een stuk, hetwelk door Prof. Bouman b overgenomen was uit de „Geldersche Kerkbode” en geschreven door Ds. van Schelven van Wageningen.

Prof. Bouman schreef boven dit stukje:

Wonderlijke kost.

Ds. van Schelven van Wageningen schrijft in de „Geldersche Kerkbode”:

„Herhaaldelijk is er op gewezen, dat het Reveil zich opsloot in de salons der aanzienlijken, en zelfs niet doordrong in de kinderkamers dier voornamen.

Van de Scheiding kan gezegd, dat het eerste vuur in 1886 reeds geruimen tijd niet meer gloorde als gehoopt had mogen worden.

Wie de Doleantie heeft meegemaakt als actief Gereformeerde, heeft zoo telkens de klacht kunnen beluisteren, of zelf geslaakt, dat men bij menig Geref. predikant in de Hervormde Kerk heel wat meer de puntjes op de i hoorde zetten dan bij de Chr. Geref.; dat men teleurgesteld een preek in de Chr. Geref. Gemeente bijwoonde, omdat het „Methodisme” meer uitkwam dan de oude beproefde waarheid; dat men zelfs door Chr. Gereformeerden vaak bespot werd of gehoord, als men zijn geestelijke genietingen vond bij mannen als Comrie.

Toen de ijver voor de zuivere waarheid blaakte in de kerken der Doleantie, kwam de ineensmelting, en toen reeds domineerde de vraag, zal de Gereformeerde half-uitgedoofde kool het winnen van de witgloeiende. De uitkomst heeft geleerd, dat afgekoeld 1834 nogal verkoelend heeft gewerkt op 1886 sedert 1892.

Wij zeggen het met droefheid, met de bede, dat het gezien, betreurd, beleden worde met een droefheid naar God, dan blijft de bekeering niet uit”.

Prof. Bouman merkt hierbij terecht op, dat door Ds. van Schelven twee dingen worden uitgesproken:

1e. Dat de Chr. Geref. Kerk vóór 1886 meer Methodistisch was dan Gereformeerd.

2e. Dat de zuivere waarheid door de Doleantie weer is te voorschijn gekomen, doch dat de ijver voor de zuivere waarheid met en na de ineensmelting van 1892 is uitgedoofd door de kerken en leden van Chr. Geref. afkomst.

Het is misschien wel eens goed, dat zulke dingen eens gezegd worden. Met weet dan welke beschouwing nog altoos leeft in sommige kringen, over de kerken geboren uit de actie van 1834. Oude beschuldigingen, vroeger wel geuit, duiken weer op.

Hopende dat dit schrijven niet onopgemerkt moge blijven, zeg ik U tevens dank voor de verleende plaatsruimte.

v.d. E.


Naschrift.


Voor zoover onze geachte inzender bedoelt, dat wij bij al onze beschouwingen de practijk der dingen niet uit het oog mogen verliezen, kunnen we hem dankbaar zijn. Niets doet meer kwaad dan een eindeloos redeneeren over de vraag, hoe de dingen naar Gods Woord behooren te zijn, indien niet tevens oog en hart er op gericht is, om ze ook alzoo toe te passen in de practijk. En dan is toch ontegenzeggelijk waar, dat juist bij de toepassing van de schoonste beginselen de practijk altoos tegenvalt; we gaan hier natuurlijk op de zaak zelf niet in, wij zijn niet aansprakelijk voor de beweringen van Ds. v. Schelven, noch voor de gevolgtrekkingen, die Prof. Bouman daaruit maakt; laat ons dit echter niet vergeten, dat we in de practijk altoos te doen hebben met zondige menschenkinderen, die ook bij ontvangen genade onbekwaam zijn èn blijven tot eenig goed uit zichzelven en geneigd tot alle kwaad. Zal er dan niet altoos in de Kerk des Heeren wat te bestraffen en recht te zetten blijven, zoolang deze bedeeling der onvolmaaktheid voortduurt?

Toch is dat ’t ergste niet. Als er maar broederlijke trouw is. Als men elkaar maar in liefde de waarheid durft te zeggen. Als het ééne beginsel de harten maar mag binden aan het Woord van onzen Koning. Dan gaan we daarom niet tegenover, maar als broeders naast elkaar staan. En in de verschillende werking van elk der leden komt de eenheid van het lichaam te rijker uit.


Redactie c




a. Vgl. K. Schilder, ‘Persoonlijk of algemeen?’, Gereformeerde Kerkbode van Vlaardingen Nr. 10 (3 februari 1917).

b. Bedoeld Prof. dr. Harm Bouwman (1863-1933).

c. Waarschijnlijk in dit geval ds. Wicher Sieders (1845-1930).







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000