Theodorus Lambertus Haitjema (1888-1972)

Noot van de Redactie

Onder Eigen Vaandel. Drie-maandelijksch theologisch tijdschrift

8e jaargang, onder redactie van Th.L. Haitjema en A.B. te Winkel
Wageningen (H. Veenman) 1933, 3,243-244

a



De uitvoerige, ontdekkend-scherpe recensie, die Dr K.H. Miskotte in het vorige nummer van ons tijdschrift gegeven heeft van het werk van Ds H.L. Both, Dr G. Brillenburg Wurth, Ds K. Schilder e.a., onder den titel Jezus Christus en het Menschenleven b, heeft terecht in wijden kring de aandacht getrokken. Ook Dr K. Schilder heeft als een der „bestreden” auteurs onmiddellijk naar de pen gegrepen en in een vijftal artikelen in De Reformatie met dolzinnige overhaasting (vgl. de Rectificatie aan het slot van art. III in de Reformatie van 19 Mei ’33) en met het fanatisme van den wachter op de muren van het Nieuw-Calvinistisch Zion Dr Miskotte aan de kaak gesteld als een gevaarlijk aanrander der Gereformeerde waarheid, — net als al die andere jammerlijk afgeweken Barthiaansche theologen „van de paradox”!

Dr Miskotte heeft mij na dien nadrukkelijk gevraagd, of hij niet goed zou doen, nader van antwoord te dienen, en aldus te beproeven in een zakelijke theologische gedachtenwisseling althans iets verder te komen.

Natuurlijk zou ook ik niets liever zien, dan dat een op hol geslagen Nieuw-Calvinistische theologie der heerlijkheid zich onder het Kruis terugvoeren liet. Toch heb ik Dr Miskotte zeer beslist afgeraden de discussie met Dr Schilder voort te zetten. Op een zakelijke theologische gedachtenwisseling valt m.i. niet te hopen in het onderhavige geval. En om onze lezers in staat te stellen, mijn advies in dezen mede te beoordeelen, signaleer ik eenvoudig de journalistieke strijdmethode van Dr K. Schilder, door enkele passages te citeeren uit zijn IVe Artikel vna verweer (de Reformatie, 26 Mei ’33):

„Dr Miskotte had al lang afgerekend met de theologie van de „vaderen”; |244| maar dit niet alleen: hij had eigenlijk geen theologie meer overgehouden uit den faillieten inboedel van zijn theologisch denken. De bijbel Gods Woord? Neen. De Christus, de Jezus Christus der Schriften, Gods Zoon? Neen; de historische Jezus, die werd voor hem tot niets meer dan „die man, die op twee beenen rondliep daar in Palestina”. Wat Dr Miskotte overhield, dat was wat christelijke traditie, die zich onder de menschen overeind wilde houden met een beetje gefilosofeer over de Christus-idee (voor het gemak met Christus vaak verwisseld). Ter wetenschappelijke zelfrechtvaardiging redde Dr Miskotte zich dan met wat godsdiensttheorie, en incorporeerde den Christus, dien hij als predikant der Nederlandsch Hervormde Kerk elken Zondag te verkondigen had, in een godsdiensthistorisch amalgama, zóó, dat die Christus niet veel anders meer beteekende dan een exponent van de diepere godsdienstige ideeën, die er altijd in de menschenwereld geleefd hadden. Bij zijn spreken over „Christus”, had Dr Miskotte reeds toen den historischen Jezus gescheiden, niet alleen van den Christus der Schriften, maar ook van den „Christus” der godsdienstgeschiedenis, en tevens van den „Christus” van Dr K.H. Miskotte’s immer wisselende verlegenheidstheorieën. Voor Dr K.H. Miskotte, althans als denker, was het niet de bijbelsche Christus, die met hem werkte, doch het was een of andere Christus-idee, waarmee Dr K.H. Miskotte werkte, opereerde.”

„Hier is dan ook het geloofsverschil tusschen Dr K.H. Miskotte en ons. Hij, in zijn laatste ontwikkelingsstadium, is van zijn Russen (Dostojewski) en Brahmanen (dèr Mouw) nu bij het Barthianisme terecht gekomen, zoolang het duurt. Wij onzerzijds gelooven, dat Christus Jezus, die dood is geweest en levend is geworden, die waarachtig God en mensch is en blijft, werkelijk ten hemel is gevaren, en werkelijk zijn Pinkstergeest heeft uitgestort, en werkelijk ingrijpt op de wereld, over welke „alle macht” Hem is gegeven.

Dat laatste gelooft Dr K.H. Miskotte niet. Hij zal waarschijnlijk zeggen, dat hij het wèl gelooft. Maar wij zeggen, dat hij het niet gelooft, omdat we walgen van het woordengegoochel en het quasi-gefilosofeer, waarmee men zich nog presenteeren wil als handhavers der oude christelijke belijdenis. Dit vinden wij — als we de taal der profeten gebruiken mogen, en wij móeten het — „hoereeren”. De feiten zijn voor wie de toestanden kent, voor wie de „dogmatische brieven” van het „Algemeen Weekblad” leest, voor wie de begrippen der dialectische theologie ontleedt, niet meer te verdoezelen. Men gelooft niet meer, dat Jezus Christus, naar de oude christelijke belijdenis, in een historisch moment ten hemel is gevaren, daar nog steeds lichamelijk aanwezig is, en vandaar even concreet heerschappij voert op aarde, en dit dan langs den „middellijken” weg, als hij, gansch concreet, eens hier beneden vernederd is geweest in dienstknechtsgestalte. Dr Miskotte gelooft o.a. ook niet meer wat er staat Zondag 17-19 van den Heidelbergschen Catechismus, al ligt die op zijn preekstoel.”

Zooveel volzinnen, zoovele roekelooze aantijgingen. Hier speurt men de zonde van het generaliseeren, en loketteeren, en ketterjagend typeeren in al haar verdachtmakende zwartheid.

Wie op zulk een wijze zijn fantastisch divinatie-vermogen den teugel viert bij de verkenning van de theologische stellingen van den tegenstander, moet voorloopig op geen enkele manier geprikkeld worden tot nieuwe uitbarstingen van den „rabies theologorum.”


Th.L. H.




a.

b. Vgl. Kornelis Heiko Miskotte, ‘Boekbespreking’, Onder Eigen Vaandel 8 (1933) 2,162-169.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001