Theodorus Lambertus Haitjema (1888-1972)
Aalt Berthus te Winkel (1880-1939)

Ter Inleiding

Onder Eigen Vaandel. Drie-maandelijksch theologisch tijdschrift

1e jaargang, onder redactie van Th.L. Haitjema en A.B. te Winckel
Wageningen (H. Veenman) 1926, 1,5-10

a



In een prospectus ter aankondiging en aanbeveling van een nieuw Duitsch tijdschrift voor kritisch occultisme stond zeer onlangs te lezen, dat de Redactie deze nieuwe uitgave slechts aandurfde, omdat zij vond, dat er naast de occultistische tijdschriften, die reeds bestonden, en alle min of meer propagandistische strekking hadden, zoo dringend behoefte was aan een tijdschrift, dat zuiver vak-wetenschappelijk en passie-loos de occultistische problemen tot voorwerp van onbevooroordeeld onderzoek bedoelde te maken.

Deze motiveering van de noodzakelijkheid van de uitgave van een nieuw tijdschrift is zoo ongeveer de omkeering van wat de Redactie van het nieuwe drie-maandelijksche theologische tijdschrift: „Onder eigen Vaandel” ter inleiding en ter verantwoording van haar ondernemen zou willen zeggen.

Wij verkeeren niet in den waan, dat er in ons vaderland op het oogenblik behoefte is aan een nieuw theologisch tijdschrift, dat enkel vak-wetenschappelijke verhandelingen op godgeleerd gebied bedoelt op te nemen, en als ’t ware een platvorm begeert te bieden, waarop ieder aan het woord komen kan, die wetenschappelijke uiteenzettingen geven wil, welke op degelijke zaak-kennis berusten.

Maar wij zijn er daarnevens even vast van overtuigd, dat er in ons land ongetwijfeld behoefte is aan een theologische periodiek, die voor een eigen koers in de belichting der vele brandende problemen staan wil.

Zulk een tijdschrift wil „Onder eigen Vaandel” wezen. Het bedoelt een tijdschrift te zijn, dat zich zijn koers laat aanwijzen door de ideale godsdienstige waarheid, die overal heen-schittert, als fonkelend gesternte, door de klassieke belijdenis-stukken van het Gereformeerd Protestantisme. En omdat de ideale waarheid eener geloofs-belijdenis altijd uitsluitend uit het Woord Gods stamt, kan ook ter nadere verklaring gezegd worden, dat ons nieuwe tijdschrift bedoelt de banier te ontplooien voor de theologie des Woords, zooals die immer worstelt om tot heerschappij te komen in de |6| ontwikkeling van de geloofsbezinning binnen de grenzen van de Kerk van Christus.


Ligt in deze omschrijving van den koers, waarin wij sturen willen, nu misschien opgesloten, dat ons tijdschrift dus een gepassioneerd partij-blad zal zijn, en het mitsdien met de strenge eischen van wetenschappelijkheid niet al te nauw zal kunnen nemen?

Noch het een, noch het ander vloeit uit onze koers-aanwijzing met noodwendigheid voort.

Wij hopen er streng de hand aan te houden, dat de artikelen, die in ons tijdschrift zullen worden opgenomen, ook wetenschappelijk op peil zijn. Maar beantwoording aan dien eisch sluit niet uit, — sluit veeleer in, — dat de schrijver van zulke bijdragen blijkt gekozen te hebben met volle overtuiging voor een bepaald standpunt, van waaruit hij de godsdienstig-kerkelijke vragen als vanzelf aanvat. Wij dwepen in het algemeen reeds niet met het positivistisch wetenschaps-ideaal, dat den wetenschaps-man zoo licht verleidt te doen, alsof hij geheel on-vóóringenomen staat tegenover het veld van zijn onderzoek. Op het gebied der theologische wetenschap evenwel zal men al heel weinig vruchtbaar kunnen werken, indien men dat ideaal der volstrekte „Voraussetzungslosigkeit” als het non plus ultra meent te mogen blijven huldigen. Bij de laatste en hoogste vragen van het menschenhart, waar het in de theologie steeds om gaat, vooronderstelt de echte wetenschappelijkheid den inzet der geheele persoonlijkheid; en „de wetenschap”, in den strengsten zin van het woord, waardeert den theologischen arbeid eigenlijk ook maar alleen in zóóverre, als de theoloog blijk geeft zichzelf te durven zijn. In verband met den koers van ons tijdschrift wil dat zeggen: dat redactie-leden en medewerkers toonen durven, gegrepen te zijn door de waarheid van de theologie des Woords, de waarheid van het confessioneel idealisme.

Toch willen wij geen min of meer fanatiek partij-blad worden. Als er ergens saam-bindende macht in ligt, dan ligt ze in de waarheid van de theologie des Woords. Wij willen geen propaganda-orgaan geven voor een bepaalde partij of één bepaalde godsdienstig-kerkelijk-politieke groepeering. Wel vermoeden wij, dat degenen, die zich in geestdrift lieten ontgloeien voor de beginselen van de Confessioneele Vereeniging hier te lande, in den zin, waarin iemand als Dr. Hoedemaker |7| die beginselen verstond, het gemakkelijkst zich zullen kunnen vinden in de koers-aanwijzing voor „Onder eigen Vaandel”; maar een officieel verband met deze vereeniging bestaat er niet bij deze nieuwe uitgave. Bovendien is het volstrekt niet onmogelijk, gelet op het eigenaardige verloop van godsdienstig-kerkelijke en politieke richtingen in ons vaderland, dat onze banier, waarop geschreven staat, dat het Woord moet heerschen op het geheele terrein der theologie, aantrekkingskracht zal blijken te bezitten voor velen, die uit een ander legerkamp schijnen te komen dan wij, terwijl anderen, die voor dezelfde theologische beginselen schenen te pleiten, door de werking van een levende theologie des Woords zullen blijken te wezen van een anderen geest dan wij. Omdat het Woord Gods „levend en krachtig” is, is de waarheid van de theologie des Woords een gevaarlijke waarheid.

Zij leeft en vóóronderstelt onafgebroken spanningsvol geloof; zij predikt geen waarheden, waarmede men rustig-zakelijk „werken” kan in deze of gene partij-aangelegenheid. Wat levend is, openbaart de eenheid des levens, die niet duidt, dat splitsende onderscheidingen worden opgezet, waarin alleen het verstarde zich voegen laat.


De titel van ons tijdschrift kan gedachten wekken aan strijd. Immers in den strijd steekt men vaandelen op en ontplooit men banieren.

Inderdaad, daar is voor ons besef ook in onze dagen nog een heete kamp aan ’t woeden op het terrein der geesten. De groote strijd, waar Dr. J.C. Kromsigt van Oostwold (Old.) reeds jaren geleden in Troffel en Zwaard over schreef, de strijd vóór of tegen den Christus, is nog niet uitgestreden.

In dien kamp werpen wij ons welbewust, ook met deze nieuwe uitgave. Als wij het doen onder eigen Vaandel, dan verklaren wij daarmede dus, dat ook anderen aan onze zijde dien grooten strijd mede-strijden willen, hoewel zij niet onder ons vaandel zich scharen.

Wij heffen alleen het eigen vaandel op, opdat het inspireere degenen, die bij ons hooren, en voor een deel ook dezulken, die op theologisch gebied nog zwervende en dolende waren, omdat zij het embleem tot dusver niet ontdekt hadden, dat hen lokken kon.

Eendrachtig slag leveren, — dat behoort toch welbeschouwd |8| onlosmakelijk samen te gaan met ordelijk-gescheiden, gescheiden-welgeordend optrekken. Als in de slagorden alle kolonnes door elkander heen draven, of zonder bezieling in de ruimte staren, waaruit geen aanvurend woord valt af te lezen, dat in het diepst van ’t eigen hart resonneert, dan komt het zeker tot het groote treffen nooit. Reeds daarom alleen is het beteekenisvol, te willen optrekken onder eigen vaandel.

Maar daar is meer. Onder eigen vaandel zal er ook gelegenheid zijn tot concentratie, tot rustige bezinning, tot verdieping van inzicht voor allen, die gevoelen, dat zij het wagen moeten met de theologie des Woords. Wij hebben die wetenschappelijke, rustige bezinning op de beginselen zoo broodnoodig. Wij moeten weten, waar wij staan, en wat wij willen. En de vijanden op het terrein des geestes moeten onderkend worden. En als ze zich onder de eigen gelederen bevinden, moeten ze ontmaskerd worden.

Als . . .? Zit „de vijand” niet in ons eigen hart doorloopend op de loer? „Onder eigen Vaandel” bedoelt ook tot die oogenblikken van rustige concentratie aan te moedigen, waarin de theoloog, die dweept met de theologie des Woords, door die theologie des Woords aan zichzelf ontdekt wordt: om zóódoende weer zwak te worden; en in die zwakheid krachtig tot den strijd.


Wij noemden daar straks het tijdschrift Troffel en Zwaard. Voor eenige jaren hield dit tijdschrift, dat direct een uitgave was van het Comité tot verspreiding van de beginselen der Confessioneele Vereeniging, tot veler leedwezen op te bestaan. Het is met opzet, dat wij in dit inleidend woord dit tijdschrift aanhaalden. Men mag er gerust uit afleiden, dat wij in zekeren zin wenschen aan te knoopen bij het verleden, en zeer bepaald een uitgave bedoelen, die o.a. ook zal voorzien in een leemte, die daadwerkelijk voor niet weinigen bestond, sinds Troffel en Zwaard had opgehouden te verschijnen.

Toch zal „Onder eigen Vaandel” heel anders zijn dan „Troffel en Zwaard”. Op het ontbreken van alle direct verband met de Confessioneele Vereeniging werd reeds gewezen. De redactie is volkomen zelfstandig verantwoordelijk voor den koers van de nieuwe periodiek. Maar belangrijker nog is misschien dit verschil tusschen „Onder eigen Vaandel” en het vroegere „Troffel en Zwaard”, dat, ook bij handhaving van de dubbele beeldspraak van bouwen èn |9| strijden, waaraan Troffel en Zwaard met een zinspeling op Nehemia’s geschiedenis zijn naam ontleende, ons nieuwe tijdschrift niettemin het accent verleggen zal: het strijden zal vóór het bouwen moeten staan. Met een zinspeling op Gideon’s geschiedenis in Richteren 6 zouden wij ’t voor een oogenblik zóó kunnen uitdrukken: wij willen houwen èn bouwen, afhouwen het altaar van Baäl en helpen bouwen aan het altaar voor den Heere onzen God op diezelfde plaats. Gideon kreeg bij zijn roeping tot richter de moeilijke opdracht om af te breken het altaar van Baäl, „dat van uwen vader is”, en om af te houwen de ’asjéra, die daarbij is; en vervolgens moest hij op diezelfde hoogte een altaar bouwen voor God, den God van Israël.

Evenmin als Gideon zijn wij in onze dagen op het erf der theologie onmiddellijk tot het bouwen in staat. Ook bij de beoefening van de theologie des Woords behoort in den tegenwoordigen tijd nog allereerst het af-breken van de altaren van Baäl. En wie zal zeggen, hoevele van zulke altaren er nog staan, „die van onze vaderen zijn”? Wij denken daarbij niet uitsluitend aan de idolen van de ervarings-theologie,die zoo langen tijd juist op de godsdienstig-kerkelijke erve, welke ons nog met piëteit vervult, heeft geheerscht. Wij denken ook aan vele, bijna verafgode, onderscheidingen en saamvattende termen uit een nieuw-Calvinistische theologie, die bevruchtend ook op ons eigen religieuze denken gewerkt heeft. Het wordt inderdaad hier en ginds: een afbreken van het Baäls-altaar „van onzen vader”.

Op het afbreken en afhouwen kan het bouwen pas volgen, ook op theologisch terrein, van het altaar ter eere van onzen God „op een geëffende plaats”.

Wij zullen dankbaar de hulp aanvaarden van allen, die met ons mede willen helpen afhouwen al datgene, wat den opbouw van de theologie des Woords in den weg staat. Wij zullen desnoods ook welgemoed eenzaam het werk der opbouwing trachten te verrichten, als het blijken zou, dat er meer helpers zijn bij de afbraak dan bij den opbouw in gehoorzaamheid aan Gods onvergankelijk Woord.

In ieder geval hopen wij op veler belangstelling in ons pogen; ook in dien zin, dat een breede kring van lezers ons tijdschrift steunen wil, door abonné te worden. Wij bedoelen natuurlijk niet enkel theologen in engeren zin te bereiken. Wij stellen ons voor, dat in de artikelen, die wij hopen op te nemen, degelijke wetenschappelijkheid |10| zóó harmonisch verbond zal weten aan te gaan met populaire inkleeding der gedachten, dat vele in godsdienstige en kerkrechtelijke vragen belangstellenden gaarne ons tijdschrift onder hun geregelde lectuur zullen opnemen. Naast actueele artikelen, van dogmatischen of Schriftwaarheid-peilenden aard, zal in iedere aflevering van ons tijdschrift een Kroniek over de vragen en gebeurlijkheden van den dag op godsdienstig-kerkelijk terrein de belangstelling vragen.

Zijn er bij onze lezers bijzondere wenschen in een bepaalde richting, men make ons die bekend. Wij zullen er gaarne aan tegemoet komen, voorzoover dit met de uitgesproken bedoeling van het tijdschrift strookt.

Natuurlijk is met dit alles de bloei van ons tijdschrift nog niet gegeven. De groote voorwaarde blijft, ten slotte, Godes zegen, waaraan „’t al gelegen is”. En op Zijn zegen mogen redactie en medewerkers en lezers alleen dan hopen, als het eigen vaandel van „Onder eigen Vaandel” geen eigen vaandel is, maar Zijn banier, die wij willig volgen.


Th.L. Haitjema.
A.B. te Winkel.




a. Geen verdere bibliografische gegevens getraceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001