„Aldus sprak K.S.”

De Bazuin. Officieel orgaan van de Theologische Hogeschool te Kampen

104e jaargang, 1961
nummer 23 (geen paginering) (9 juni 1961)

a



Had Schilder dus eerst in enkele deeltjes van de christelijke brochurereeks „Ons Arsenaal” (wat ik verleden week ietwat weifelend uitsprak, blijkt waar te zijn; de uitgave was werkelijk van de firma J.B. van den Brink en Co te Zutphen) onze mensen bewapend tegen de mogelijke verzoeking, zich bij de Darbisten aan te sluiten, of, erger nog, zich aan de Vrijmetselarij uit te leveren, of, het allerergste, zich van de Schrift te ontslaan op grond van de op onjuiste exegese berustende bewering, dat de Bijbel vol tegenstrijdigheden stak; en was hij daarna opgetreden als paladijn van de Asser Synode van 1926, wier confessionele beslissingen inzake Genesis 3, en wier tuchtmaatregelen tegen dr. J.G. Geelkerken hij onversaagd tegen anonyme en openlijke aanvallen verdedigde; al spoedig koos hij voor zijn polemische pijlen een ander doelwit, nu in „Apeldoorn”.

Ook vóór de tweede wereldoorlog stond de tijd waarlijk niet stil; reeds de eerste worsteling der grootmachten van 1914 tot 1918 opende op het scherm der historie een ander programma, waarin de beelden even snel wisselden als op het witte doek in een cinema. Een minder groot aantal van onze medebroeders dan verwacht was, zeide onze kerken vaarwel en organiseerde zich in een Hersteld Verband van Gereformeerde Kerken. En wel bleef in ons midden nog enige onrust en onbehagen bestaan, maar zij beroerden in steeds mindere mate ons publieke leven; het was na 1926 niet het meest geschikte moment om over de problemen, die de eerste hoofdstukken van het boek Genesis ons voorleggen, verder door te praten; pas ongeveer dertig jaren later zouden zij opnieuw op het agendum komen; voorlopig hadden zij afgedaan.

En dus verliet ook Schilder deze arena om zich nu te geven aan pogingen, met zijn zwaar geschut in ándere stellingen een bres te schieten.

Er was wel enige reden toe. Met „Apeldoorn” tussen aanhalingstekens bedoelen we niet het fraaie tuindorp; de naam is een begrip; wie in kerkelijke terminologie „Apeldoorn” zegt, behoeft niet met misverstand te rekenen; ieder begrijpt, dat hij het oog heeft op de Christelijke Gereformeerde Kerken. Midden in alle divergerende richtingen, in allerlei variatie van ligging, die aan deze Kerken eigen is, ligt „Apeldoorn” als het centrale punt van eenheid. Naar het „kerkelijke familiefeest” van de Theologische Schooldag trekken zowel de conservatieven als de progressieven, zowel zij, die meer naar ónze kant opschuiven, als zij, die zich inniger verwant voelen aan de mentaliteit van de Oud-Gereformeerden in hun geschakeerde gestalten, eendrachtiglijk op. In dit opzicht is er enige overeenkomst tussen deze formatie van Christus’ verdeelde Kerk èn de Vrijgemaakte Kerken, waar zich eveneens uiteenlopende stromingen voordoen, die echter één dag in het jaar even samenvloeien in de kom van de gemeenschappelijk gevierde Hogeschooldag in Kampen.

De vernieuwingsbewegingen, die omtrent 1920 door onze Kerken woeien, vonden in de statischer ingestelde Christelijke Gereformeerde kringen een allerminst gunstige beoordeling. Zij constateerden bij ons een verleggen van de aloude grenspalen, die de vaderen hadden neergezet, en een verlaten van de beproefde paden, waarop de voorgeslachten hadden gewandeld. Aan het aanvaarden van een nieuwe Bijbelvertaling zijn ze nu nog niet toe; van hen is de roep veertig jaren geleden zeker niet uitgegaan. Wijzigingen in de liturgie golden als een aanslag op het eenmaal overgeleverde; en vooral de toevoeging van enkele gezangen aan de bestaande en ook door hen gebruikte negen was voor hen een onmiskenbaar bewijs van verwaarloosde trouw aan het verleden en van het, in aansluiting aan de verderfelijke tijdgeest, zoeken van eigengekozen wegen.

Wel droegen de uitspraken van Assen hun instemming weg; maar de verkeerde koers, waarin volgens hen onze Kerken zich bleven bewegen, werd door ons niet opgegeven. En het bedenkelijke was, dat wij daar geen erg in hadden, maar integendeel ons nogal voldaan betoonden over ons kloeke ingrijpen in de kwestie-Geelkerken. We hadden onze binding aan de belijdenis nu wel zo geaccentueerd, dat, altijd nog volgens de Christelijke Gereformeerden, onze ogen daardoor gesloten werden voor de gevaren, die ons voortdurend bedreigden; Assen was slechts het uitgesneden symptoom van een geest, die ook door die Synode in het minst nog nief bezworen was. Daar kwam nog bij, dat de beweging der jongeren uit die jaren afgedamd was; en dit veroorzaakte onder ons het besef, dat we er waren.

En zo ontstond aan ons adres de beschuldiging van Farizeïsme. Waar lag daarvan de diepste wortel? In de nooit afgedankte theologie van Abraham Kuyper. In diens neo-Calvinisme. We waren toch immers in het verbond Gods begrepen, en mitsdien gedoopt; we beschouwden onszelf als wedergeboren; en wat kon ons dan nog deren? De Gemene Gratie-leer verdoezelde de grenzen tussen Kerk en wereld; al te gemakkelijk leefden de Gereformeerden in de wereld omdat ze te veel mèt die wereld leefden.

De permanente vragen over verbond en doop kregen dus toen tevens een zware nadruk. En dan monstert Schilder zichzelf als een kanonnier op het fregat, dat de vlag van Kuyper nog hoog in de mast voert. In redevoeringen, brochures en krantenartikelen verweert hij zich tegen de aanklachten. Op een Hogeschooldag houdt hij een referaat, dat daarna in druk verscheen, waarin hij de beschuldiging van „Gereformeerd Farizeïsme” al door het vraagteken achter die titel van zijn rede afwijst. En evenzo geeft het vraagteken achter het opschrift van een andere verhandeling, „Dr. A. Kuyper en het ‘Neo-Calvinisme’ te Apeldoorn veroordeeld?”, bij voorbaat te kennen, dat hij de argumentatie van de nazaten der Afgescheidenen, die zich afzijdig hebben gehouden van vereniging met de Kerken uit de Doleantie, volstrekt onjuist en dus ontoereikend acht.

Bovendien vult hij de rubriek „Op en om ons erf” in „De Bazuin” geregeld met een refutatie van de bezwaren, die in Apeldoorn gekoesterd en aangedikt worden tegen de onder ons gangbare opinies over verbond en doop, tegen de formule van 1905, tegen de leer van de veronderstelde wedergeboorte, zoals zij veronderstellen, dat de Gereformeerde Kerken leren. Het was nog vóór het ontbranden van het conflict, dat hem tot het scheuren van onze Kerken aanleiding werd. Niemand zou in die dagen tot de gedachte hebben kùnnen komen, dat het Schilder zou zijn, die later fel zou protesteren tegen de belijdenisuitspraak van Sneek/Utrecht, waarin de verklaring van 1905 was verwerkt. Ds. K. Boorsma te Oostermeer heeft Schilder van eertijds èn van daarna vergeleken in een boekje „Aldus sprak K.S.”, en daarin met letterlijke citaten duidelijk gemaakt, welk een wijziging Schilders opvattingen hebben ondergaan en hoe in hem de hoogleraar van 1940 de dominee van anno 1930 en volgende jaren tegenspreekt.


Het was geen strijd van een tengere David tegen een geweldige Goliath. In kennis en betoogtrant was Schilder professor van der Schuit, tegen wie het vooral ging, zeker de baas. Was het uit medelijden, of omdat hij de aanvallen te zeer uitvallen meende te zijn, en de toon van de artikelen te heftig vond, dat professor H. Bouwman, naar een van zijn zoons, de tegenwoordige burgemeester van Grijpskerke in Zeeland, me mededeelde, meermalen bij Schilder er op aandrong, zijn polemiek te staken en „de Christelijke Gereformeerden toch te laten lopen”?

Maar de verzorger van die rubriek in „De Bazuin” was te vol van strijdlust om daaraan gehoor te schenken. Als een fox-terrier hield hij grimmig vast aan wat hij eenmaal beet had gekregen; en van ophouden wist hij slechts als hij alles wat hij op zijn lever had op papier had uitgegoten.

Het is merkwaardig, dat nu de vrijgemaakte Kerken voor juist de Christelijke Gereformeerden sympathie hebben. Wie de verhoudingen aftast om tot meer onderling begrip tussen de Gereformeerde Kerken van allerhande formatie èn de Hervormde Kerk te geraken, bezondigt zich aan valse oecumeniciteit. Contact met óns pogen haar meest invloedrijke leiders en haar Synoden te verijdelen, ook na terzijdestelling van de Vervangingsformule, en ondanks aandrang uit hun eigen midden, tenzij wij door bekering ons alsnog vrijmaken. Het wrede „neen” van hun nu zittende Asser Synode viel als een vuiststomp op de plek in onze borst, waar ons hart zit. Maar naar Apeldoorn lonken ze steeds.

Zonder gunstig gevolg, vooralsnog. Want de Christelijke Gereformeerde broeders zijn over het algemeen niet zo erg gul, als van welke zijde dan ook de mogelijkheid van hereniging aan de orde komt. Ze zijn helaas dodelijk bevreesd, dat over de bestaande breuk „heengewerkt” zou worden.


J.D. B.




a. Geen verdere bibliografische gegevens getraceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000