Schilder op de markt des levens

De Bazuin. Officieel orgaan van de Theologische Hogeschool te Kampen

104e jaargang, 1961
nummer 22 (geen paginering) (2 juni 1961)

a



Verwant aan de preken van Schilder, die door de druk aan de vergetelheid zijn ontrukt, kunnen we zijn redevoeringen noemen, die, nadat ze uitgesproken waren, het licht hebben gezien. Zijn sterk intellectuele inslag bracht mee, dat er wat de betoogtrant betreft, nauwelijks verschil bestaat tussen de door hem gehouden oraties, behalve dan wanneer hij een strikt wetenschappelijk gehoor voor zich had, èn zijn kanselwerk. Zijn preken hadden veel gemeen met redevoeringen; zijn redevoeringen deden aan preken denken, zoals men die dan van hem doorgaans te beluisteren kreeg. Ook in dit opzicht is er overeenkomst, dat hij niet alleen, en dan vanzelfsprekend, voor wat hij in een samenkomst der gemeente verkondigde, een tekst koos, maar eveneens als hij voor een vergadering het woord voerde, dikwijls een kernachtige uitspraak uit de Schrift als beheersend motief aan wat hij zeggen ging ten grondslag legde.

Tot mijn spijt — ik heb het al eerder opgemerkt — beschik ik niet over een volledige lijst van Schilders publikaties. Een enkel voorbeeld moge dus volstaan. „Kop of staart”, een speech waarop Schilder onze jongelingen op een van hun jaarlijkse Bondsdagen vergastte, ontleent deze titel aan Jesaja 9. Bij de herdenking, dat honderd jaar geleden Hendrik de Cock te Ulrum de Acte van Afscheiding en Wederkeer tekende, was in de, na de bidstond belangrijkste, bijeenkomst, in de morgen van donderdag 11 oktober 1934 te Utrecht, professor Schilder de redenaar, aan wie de verzorging van de hoofdschotel was toevertrouwd; hij onthaalde toen de van alle windstreken uit ons land samengestroomde schare in „Tivoli” op een magistraal referaat over „Beginsel, recht en betekenis der Afscheiding”. Door heel deze gedegen oratie heen speelt „de vocativus van de reformatie”, die de spreker zelf had opgevangen uit het woord van de profeet Micha: „Hij heeft u bekend gemaakt, o mens, wat goed is; en nu, wat vraagt de HERE van u dan recht te betrachten, en goedheid lief te hebben, en ootmoedig te wandelen met uw God?” Hij toont aan, dat de reformatie van 1834 de toets kan doorstaan, die we de profeet Micha ter hand zien nemen. Het zijn de drie door Micha genoemde themata, die de Afscheiding in haar reformatorische oproep aan de Nederlandse Hervormde Kerk heeft doen horen.

Hoewel we niet in staat zijn, elke rede van Schilder, waar en bij welke gelegenheid dan ook ten beste gegeven, na te gaan, en dus niet durven beweren, dat ze altijd en zonder uitzondering door een uit de Bijbel afgeleide basisgedachte gedragen worden, zou het ons niet verwonderen, indien bij nadere analyse bleek, dat in de meeste gevallen een tekst het centrale punt vormt vanwaar over een brede oppervlakte naar alle kanten de lijnen werden getrokken, die het stevige geraamte zijn, waaromheen Schilder het organisme van zijn oraties groeien deed.


Een volgende groep van geschriften, die Schilder ons naliet, kan samengesteld worden uit zijn veelsoortige brochures. Met de artikelen in „De Reformatie” zijn vooral zij het, waarin zich de tijdsperioden met haar wisselende aspecten, die Schilders geest in beweging zetten, weerspiegelen.

In het begin van zijn optreden als publicist komt dit nog niet zozeer uit. We zeggen niet, dat wat hij toen schreef, niet actueel, of niet op de tijd afgestemd zou zijn geweest; maar onder die eerste pennevruchten zijn er, die evengoed twintig jaar vroeger of tien jaar later hadden kunnen verschenen zijn. Een uitgever, ik meen J.B. van den Brink en Co te Zutphen, liet een reeks kleine boekjes van de persen rollen, die op populaire wijze allerlei geestelijke bewegingen, stromingen, sekten, behandelden. Schilder verleende zijn medewerking; hij nam de Darbisten en de Vrijmetselarij onder handen. Natuurlijk, hij gebruikte zijn eigentijdse en zeer persoonlijke stijl en woordkeus; hij herhaalde niet wat over beginsel en doelstelling van die richtingen uit den treure al door anderen was meegedeeld; hij putte zelfstandig uit de bronnen, die hij nauwgezet had bestudeerd, en raadpleegde de nieuwste litteratuur; maar noch het Darbisme, noch de Vrijmetselarij ondergaan zulke wijzigingen, dat ze als verschijnselen van een bepaalde tijd aangemerkt kunnen worden of kenmerkend zijn voor de geest van de eeuw, waarin Schilder leefde.

Hetzelfde geldt van verenigingen en personen, die systematisch ons Christelijke geloof trachten te ondermijnen door de waarheid der goddelijke openbaring in de Heilige Schrift, te bestrijden, en, om de vrijdenkerij te bevorderen, zich benaarstigen in het opsommen van argumenten, waarin volgens hen evenzovele duidelijke bewijzen geboden worden, dat de Bijbel voortdurend met zichzelf in tegenspraak is. Deze pogingen dateren al van de dagen van Celsus, een van de felste, geleerdste en scherpzinnigste bekampers van het Christendom uit de tweede eeuw, die wel voornamelijk op filosofische en praktische gronden tegen de opvattingen en het gedrag der Kerk te keer trekt, maar die, naar we op het getuigenis van Origenes mogen aanvaarden, van de inhoud der Bijbelboeken goed op de hoogte was; veel van wat hij daarin las achtte hij overgenomen uit de geschriften van heidense wijsgeren, maar dan zinloos verwrongen; een groot deel ervan is een omwerking van mythologische verhalen; en het wemelt van contradicties. Daarom, zo poneert Celsus, wendt het Christendom zich tot het profane volk, tot mensen zonder enige educatie of beschaving. „De propagandisten van de nieuwe leer wachten er zich wel voor hun mond open te doen, zolang ze meersontwikkelden voor zich hebben, die oordeel des onderscheids bezitten; maar wanneer zij kinderen of enige vrouwen, evenals zijzelf ontbloot van gezond verstand, terzijde kunnen nemen, beginnen zij hun wonderheden en tegenstrijdigheden uit te stallen.” Aan die eenvoudige lieden valt het niet op, hoezeer de leer van de Bijbel met zichzelf in constante tegenspraak is.

Door de eeuwen heen zijn dergelijke klanken nagewauweld; en Schilder was waarlijk niet de eerste, die daartegen positie koos, toen hij al aanstonds door het vraagteken achter de titel van een aan deze materie gewijd boekje „Tegenstrijdigheden in de Bijbel?”, te kennen gaf, dat er geen twijfel aan behoefde te bestaan, dat de aangevoerde schijnbaar tegen elkaar botsende teksten bij juiste exegese en vergelijking volmaakt met elkander in overeenstemming zijn.


De brochures, die een niet aan een bepaald tijdperk gebonden geestelijke beweging behandelen, zijn echter verweg in de minderheid. Op die enkele na volgen Schilders libellen de gebeurtenissen, die op kerkelijk, politiek en cultureel gebied de aandacht vragen en vooral als ze een opspraak wekten, op de voet. Tussen haakjes, men verbinde aan de aanduiding libelle niet de ongunstige betekenis, die het woord in onze taal heeft gekregen. Libelle is een verkleinwoord van het Latijnse liber, en beduidt dus oorspronkelijk een boek van niet al te grote omvang. Men denke aan de Libelle-serie, die vóór de tweede oorlog bij Bosch en Keuning in Baarn uitkwam. Schot- of smaadschriften waren er door Schilder niet mee bedoeld, al voelden zij, tegen wie hij zich kantte, zich er soms ernstig door gegriefd, zodat ze van repliek maar liever afzagen. Men zou zijn brochures als journalen, ruimer als annalen kunnen zien, waarin men wat zich zoal in de loop der jaren voordeed kan aflezen. Ook wanneer ze van haar actuele betekenis zouden hebben verloren, behouden ze haar waarde uit historisch oogpunt.

De beroering, in onze Kerken ontstaan door de kwestie-Netelenbos eerst, de zaak-Geelkerken daarna, lokken ook Schilder uit zijn tent. Zonder aarzeling verdedigt hij de besluiten, zoals de synodes van Leeuwarden 1920 en van Assen 1926 die formuleerden; en hij ontpopt zich als een voorstander van de door die laatste synode toegepaste kerkrechtelijke procedure, die nu door zijn getrouwen als de eerste afwijking van het oude beproefde kerkrecht en as de eerste stap op de verderfelijke weg naarhet verfoeide, nieuwe hiërarchische kerkrecht in diskrediet is gebracht: de schorsing en afzetting van dr. Geelkerken, niet door de Kerkeraad van Amsterdam~Zuid, maar door de Generale Synode zelf.

Als naamloos een grote opgang makend geschrift het licht ziet, waarin de uitspraken van Assen aan kritiek worden onderworpen, ontsteekt ds. Schilder in hevige verontwaardiging over deze aanslag op het gezag van de Synode, over de lafheid van de auteur, die niet ridderlijk als schrijver voor de dag komt, en over de voosheid van de argumenten; in zijn „Een hoornstoot tegen Assen?” kraakt hij dit boekje; hij laat tevens al doorschemeren, dat hij vermoedt, wie het opstelde; en hij zet zijn speurderswerk voort, totdat hij er achter is, dat zijn vermoeden juist was.


J.D. B.




a. Geen verdere bibliografische gegevens getraceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000