Brokstukken dogmatiek

De Bazuin. Officieel orgaan van de Theologische Hogeschool te Kampen

104e jaargang, 1961
nummer 18 (geen paginering) (5 mei 1961)

a



Tot het schrijven van een complete dogmatiek en ethiek, zoals toch wel in zijn eigen voornemen en in de verwachting van zijn discipelen en aanhangers heeft gelegen, is het bij Schilder dus niet gekomen.

Dat werd uitgezien naar een nieuwe behandeling van de leerstellige Godgeleerdheid, kan niet verwonderen. De arbeid van Kuyper en van H. Bavinck had dit vak tot een voor die tijd mogelijke afronding, maar daarmee tevens tot een stilstand gebracht. Nergens duidelijker komt dit uit dan in het Handboek van professor Honig, dat zich ertoe bepaalde, de resultaten van het vorsen dezer twee grootmeesters, met zo nu en dan een voorzichtige kritiek, te combineren. De gedachtenis aan Honig blijft onder ons voortleven als die aan een vredestichter. Zijn verdienste lag in het zoeken van een synthese in het corrigeren van al te extreme of speculatieve opvattingen. in bewogen en gevaarlijke dagen in de historie van onze Kerken is het hem vergund geworden, de tegenstellingen te verzoenen. Maar de dogmatiek heeft hij niet veel verder gebracht.

Elders, vooral toen de Zwitsers de wekker lieten aflopen, kwam het tot een ontwaken, tot een totaal andere aanpak en opzet van haast alle vraagstukken, die meteen tot evenzovele problemen uitgroeiden. Onder invloed daarvan ontstond ook in ons land een ritseling. Barth veroverde de harten, en we kunnen wel zeggen, dat zoal niet een omwenteling dan toch een omwending plaats had in het theologische denken over vrijwel de hele linie. Geen enkele kerkforniatie vermocht zich geheel aan zijn invloed te onttrekken; de veranderingen, waarvan we alom getuige zijn, kunnen niet verklaard worden zonder het omploegen van de bodem door Karl Barth in rekening te brengen. Ook onder ons dwong zijn optreden tot herbezinning. Wel klonken er aanvankelijk in slaap sussende stemmen, die geruststellend verzekerden, dat wij Gereformeerden alles wel wisten en aan geen uitlandse theorieën behoefte hadden; maar geen douanetarieven konden de import stuiten.

Het lag voor de hand, dat men Schilder als de man beschouwde, die in de gewijzigde situatie helderheid zou verschaffen. Hij was hoogleraar in de dogmatische wetenschap aan een kerkelijke Hogeschool. Hij hield zich van meet af intens bezig met wat van over de grenzen de geesten beïnvloedde. En hij bezat de bekwaamheid en de kennis, om kritisch uit te zuiveren wat tegen de openbaring in de Schrift indruiste, om nieuw gewonnen inzichten te benutten en zo aan ons volk de juiste koers te wijzen. De bewering, dat hij dit voornemen heeft opgevat en dat anderen dit van hem verwachtten, is volkomen acceptabel.

Om echter enige kans van slagen aan dit plan te bieden, zou hij met de uitvoering ervan reeds in de pastorie, en zeker nadat hij als hoogleraar van alle gemeentelijke arbeid ontheven was, hebben moeten beginnen. Zelfs dan nog zou het dubieus zijn geweest, of het hem gelukken zou, die zware taak te voltooien. Wie zich herinnert, hoevele jaren hij nodig had, om enkel de locus de Deo, de leer over God, te doceren, haalt de schouders op bij de optimistische gedachte, dat één mensenleven voor Schilder voldoende zou zijn geweest om héél de dogmatische stof te behandelen. Te minder nog kon men die hoop koesteren, nu pas zo omstreeks zijn vijftigste levensjaar zijn plan tot het geven van een dogmatiek vaste vorm aannam, en hij daaraan een verklaring van de Catechismus, waarmee hij in 1938 aangevangen was, wilde doen voorafgaan. Verbaast het, dat toen een van zijn vrienden hem vroeg: maar hoe oud denkt u dan wel te worden?

Dit werk, de uiteenzetting van de leer van de Heidelberger, was zó breed van opzet en zó omvangrijk van inhoud, dat ieder, die er inzage van kreeg, op veel meer dan de tien jaren, die Schilder zelf ervoor had begroot, rekende, aleer de laatste streep onder de kopie zou zijn gehaald. Hij was nauwelijks tot een vijfde gedeelte van de tweeënvijftig zondagen gevorderd, toen de dood hem verraste. Een dogmatiek van zijn hand bleef achterwege. Gelukkig is de roep om nieuw oriënterende dogmatische studies ook door een andere geleerde, door professor Berkouwer, gehoord, en wel zo dringend, dat hij geen ogenblik geaarzeld heeft aan dit verlangen te voldoen, en met verbazingwekkende regelmaat het ene deel na het andere voor ons neerlegt. Aan hem danken we het, dat we in deze sector van onze Gereformeerde theologie van bewapening niet ontbloot zijn. En er is alle reden tot het vermoeden, dat zijn radius verder reikt dan die van Schilder zou hebben gedaan. Berkouwers methode is van die aard, dat ze tot drukke en naar we hopen vruchtbare wisseling van gedachten leidt; men treft zijn boeken aan in niet uitsluitend onze pastorieën, maar tevens in de bibliotheken van Hervormde, Lutherse, Remonstrantse en Doopsgezinde predikanten en van Roomse priesters. Ze hebben een uitgebreide kring van lezers gevonden.

Zou een eventuele dogmatiek van Schilder ook zo gretig zijn gegrepen? Ons dunkt van niet. De manier waarop hij de kwesties placht te bespreken en in het krijt trad met wie een met de zijne niet overeenstemmende opinie huldigden, was niet in alle opzichten geschikt om hen tot welwillend luisteen te noden. Vaak gaven ze blijk van gegriefdheid. Meer dan eens is het voorgekomen, dat iemand, die door de matador uit Kampen aangevallen werd, wel begon met antwoorden, maar na een poos het nutteloze daarvan inzag en zich van verdere repliek onthield in de overweging, dat met hem een debat niet mogelijk was.

Men buite dit niet uit als een bewijs, dat Schilder zo onkreukbaar trouw was in het verdedigen van de Gereformeerde waarheid, en dat, wie van een compromis afkerig is, vanzelf aller hand tegen zich krijgt. Aan Berkouwers confessionele trouw heeft ook niemand reden te twijfelen. Men voere ook niet aan, dat Schilder de afwijkende meningen tot op het bot ontleedde; van Berkouwer eveneens moet men toestemmen, dat hij in zijn betogen de kern van anderer opvattingen raakt.

Er kan nog een oorzaak genoemd worden, waarom naar ons oordeel een dogmatiek van Schilder minder aftrek zou hebben gevonden. De kerkelijke strijd met haar ellendige gevolgen heeft hem van het brede kerkelijke terrein, waarop hij zich geleidelijk al meer een plaats ging veroveren, terug gedreven naar de engere grond van een Kerkgemeenschap, die zich kenmerkt door een antithetische instelling tegenover wie zich, onder Hervormden en Gereformeerden, niet bij haar voegden. Kon ds. D. van Dijk eens terecht opmerken, dat door Schilder de Theologische Hogeschool een eigen wetenschappelijk karakter kreeg en zij een inrichting werd van betekenis in de wetenschappelijke theologische wereld in ons land en daarbuiten, na de kerkscheuring is het gezag van deze hoogleraar, ook zijn wetenschappelijk gezag, buiten de groep van zijn naaste volgelingen getaand; en zelfs binnen die grenzen is het de vraag, of het ondanks veel propaganda wel zo makkelijk valt, om zijn verzamelde werken aan de man te brengen.


Men zou echter de plank glad mis slaan, indien men in het uitblijven van een systematische dogmatiek een indicatie zag, dat Schilders arbeid als hoogleraar in dit vak van geen belang is geweest. In de boekdelen, waarin hij nog altijd tot ons spreekt, is heel wat dogmatische stof verwerkt. Dat geldt met name van zijn toelichting op de Catechismus. In zijn „Christus in Zijn lijden” zit een machtig brok Christologie (leer aangaande Christus). Er zijn maar weinig onderwerpen, die hij niet eens heeft aangeroerd of waarover hij niet een bredere beschouwing gaf. Men kan zijn gedachten leren kennen over de klaarblijkelijkheid der Schrift (tegen Haitjema, en achter deze tegen Barth), over de Gemene Gratie (tegen Kuyper), over het verbond (tegen Aalders), over de rechtvaardiging, over de doop, over de Kerk, over de voleinding (Wat is de hel; wat is de hemel?). We noemen slechts enkele punten; in de verklaring van de Catechismus komt natuurlijk heel de zondeleer ter sprake. En dan zijn er nog zijn gestencilde dictaten.

Al wat van hem in omloop is, bevat schatten van dogmatisch materiaal. Elk boek van hem is een arsenaal met een bepaald soort van wapens. In hoeverre in de latere ontwikkeling van het theologische denken zijn opvattingen nog van betekenis zullen zijn en instemming zullen vinden, kan niemand thans met zekerheid uitmaken. Maar in de kring van zijn naaste geestverwanten zijn Schilders ideeën nog levend erfgoed. Wie als student of daarna niet met hem braken, tonen in al hun uitingen, hoezeer hun geest door hem bevrucht is. Liet niet dr. R.H. Bremmer eens de bekentenis horen: zo gingen we tenslotte de pastorie in, geschoold door zijn onderwijs en in staat om nu in zijn lijn zelfstandig verder te arbeiden. Wij gevoelden ons ook als predikanten-theologen zo veilig bij hem. Wat ook beweerd mocht worden op het theologisch-kerkelijke erf in Nederland, we wisten altijd: K.S. is er ook nog. Hij was de laatste instantie, die tot op de dag van zijn sterven ons de weg bleef wijzen in de verwarring van de geesten van deze tijd. Want al zaten we nu niet meer op de collegebanken, op onze studeerkamers stond hij naast ons en bezielde ons in al onze arbeid om het Woord te bedienen in het midden van Gods volk. Zijn boeken stonden daar en we raadpleegden ze week in week uit bij allerlei arbeid (cursivering van ons, J.D.B.).

We willen de volgende maal naar nog meer stemmen luisteren van zijn leerlingen, die vertolkten, wat Schilders dogmatisch onderricht voor hen heeft betekend.


J.D. B.




a. Geen verdere bibliografische gegevens getraceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000