„Unvollendete symphonie”

De Bazuin. Officieel orgaan van de Theologische Hogeschool te Kampen

104e jaargang, 1961
nummer 17 (geen paginering) (28 april 1961)

a



Een krant is een dwingeland. Onverbiddelijk stelt zij haar eisen; uitstel duldt ze niet. Voor de zorg, door haar gevraagd, moet al het andere wijken. Men zag het soms bij Schilder, als hij tegen de coupé-ruit van een trein stond te schrijven, of op een Hogeschooldag aan de professorentafel zich ijverig met zijn copie bezig hield. Vermoedelijk heeft hij ondertussen dan nog wel veel van het gesprokene opgevangen, maar hij maakte de indruk, of alles om hem heen langs hem heenging.

„De Reformatie” moest van week op week volledig klaar komen. Behalve zijn colleges was het zijn lijfblad, dat hem tot regelmatigheid in zijn arbeid noopte. Het legde hem temidden van zijn overstelpend drukke werk een tijdschema voor. Voor het overige was, zoals „Trouw” in het levensoverzicht na het sterven van Schilder opmerkte, evenwichtigheid in werkverdeling niet zijn meest kenmerkende eigenschap.

Daarmee zijn zij, die hem van nabij gekend hebben, het volkomen eens. Misschien stond hij ’s morgens wel altijd op een bepaald uur op; maar een vast uur om zich te ruste te begeven, had hij niet.

De hoogleraar B. Holwerda, zo kort na Schilder van zijn post afgelost, heeft eens een vergelijking getroffen tussen Greijdanus en Schilder. De eerste was de man van ijzeren regelmaat in heel zijn optreden en werken. Bij Schilder was van die regelmaat niets te ontdekken. Alles ging bij hem met schokken en sprongen. Hij leefde in een stijl, die de gewone verhoudingen niet verdroeg. Een rusteloze geest, die elk moment produktief maakte en aan de uren van de dag niet genoeg had.

Andere vriendenstemmen vertolken dezelfde gedachte. Ze geven ook verklaringen voor het onsystematische, dat Schilder in zijn arbeid eigen was. Zijn levensinstelling bracht dit mee. Als men hem iets vroeg, kon hij vrijwel nooit weigeren. Van verschillende kanten werd dus telkens inbreuk gemaakt op zijn werkschema. We hebben al eens vermeld, dat men bij hem zelden ongelegen kwam. Wilde men hem spreken, dan schoof hij dadelijk de vellen papier, die hij aan het vullen was, of de drukprgeven, die hij corrigeerde, opzij; en, zo verhaalt iemand van zijn ervaringen bij een bezoek aan Schilder, dan moest eerst een tafeltje in de papierzee worden vrijgemaakt; onder een toren paperassen dook een sigarenkistje op, en met enig passen en meten was er een kopje thee onder te brengen.

Schilder stond in de stroom van het drukke leven en gaf daarvan zijn impressies en beschouwingen weer. Zijn belangstelling was zo ontzaglijk breed. Greijdanus was allereerst de man van de studeerkamer. Hij volgde het leven in dat vertrek, via de krant. Schilder echter volgde het leven door er zelf midden in te staan. Dienaar van zijn levensdoel genoot hij toch ook intens van het clair-obscuur van deze wereld, aldus weer iemand, die wel menig uurtje in de grote studeerkamer van Schilder zal hebben doorgebracht.


We mogen wel concluderen, dat door het vele, dat Schilder op zich aan liet stormen, zijn aandacht te vaak verdeeld en zijn werk te zeer verbrokkeld werd. Hij stond midden in de strijd der geesten; zijn werk en werkindeling werden eenvoudig beheerst door wat er op kwam zetten en wat de Kerk des Heren ging bedreigen. Zo ziet ds. E.T. van den Born het.

De vergelijking tussen Schilder en Greijdanus leidt dan ook voor Holwerda tot het resultaat, dat de laatste, toen hij stierf, het programma, dat hij zich had voorgesteld, had afgewerkt. De commentaren, die hij had toegezegd, waren alle verschenen; de andere boeken ook. Schilder liet wel een lange rij van boeken na, maar . . . zijn oeuvre is niet compleet.

Heel lang kon hij met een onderwerp doende zijn. Dr. R.H. Bremmer verhaalt, als hij herinneringen aan zijn studententijd opdiept, dat Schilder, na de inleidingsvragen van de dogmatiek te hebben behandeld, in 1939 begon met de locus de Deo, het hoofdstuk der dogmatiek, dat over God en Zijn eigenschappenspreekt, en dat hij met dit eerste en grondleggende hoofdstuk is bezig geweest tot aan zijn dood toe, daarbij geduldig en uitputtend eigenschap na eigenschap van de levende God met zijn studenten behandelend.

Maar hij kon ook plotseling een onderwerp afbreken. Ook daarvan deelt dr. Bremmer iets mee. Schilder doceerde aan de tweedejaars-studenten, dus in het eerste theologische jaar, Encyclopaedie, de wetenschap, die de grondslagen van de ganse theologie, de basis dus van de in die faculteit onderwezen vakken, uiteenzet. Ook hier besprak Schilder theoloog na theoloog. Enkele weken achtereen had hij stilgestaan bij Tröltsch, een Duits theoloog zo omtrent 1900. Dat begon enkele jaargenoten wat te vervelen. Een hunner tekende toen op het bord een vogel; uit de snavel van het beestje kwamen al maar de woorden: Tröltsch, Tröltsch. De studenten zaten in grote spanning, wat de „prof.” zeggen zou. Niet alle hoogleraren konden zoiets humoristisch verwerken. Maar K.S. lachte hartelijk, stapte onmiddellijk van Tröltsch af en begon aan een ander.


Nu is het slechts weinigen geschonken, hun werk geheel te voleindigen en alles uit te voeren, wat ze zich voorgesteld hadden. Om een paar voorbeelden uit de laatste tijd te noemen: professor Ridderbos sr. mocht zijn grote commentaar op het boek der Psalmen niet voltooien; en professor Aalders had nog plannen voor een nieuw opgezet boek, waarvan het schrijven hem niet meer vergund werd.

Van hoger standpunt bekeken, dienen we te erkennen, dat iemands arbeid altijd af is, als het hem onmogelijk wordt gemaakt, verder te gaan. Indien de God van dood en leven roept: tot hiertoe! dan is iemands werk gereed. Anderzijds is het evenzeer waar, dat niet één mens zijn taak volkomen afrondt. Die taak reikt immers verder dan een mensenleven lang is. Stel dat een man van wetenschap, op welk gebied dan ook, honderd jaar ouder zou worden en zonder haperen over al zijn vermogens zou kunnen beschikken, dan zou hij nog een eeuw voortwerken. En wanneer zijn doodsuur heeft geslagen, zal niemand beweren: nu is er niets meer te doen. Integendeel, de draden, die hij liet vallen, worden door een opvolger opgenomen en verder gesponnen. Zoals elk mens maar een radertje, een schakeltje, is in de reeks van geslachten, zo is wat elk van ons uitvoert slechts een onderdeeltje van de grote opdracht, die eeuwen omspant. In die zin spreekt het vanzelf, dat ook Schilders oeuvre niet compleet is en niet gecompleteerd zou zijn geworden, zelfs al had hij nog driehonderd jaren op het ondermaanse vertoefd.

Relatief kunnen we natuurlijk wèl spreken van het gereed komen van een levenstaak. Heel sterk achten we dit het geval te zijn bij dr. A. Kuyper. We zouden eveneens op dr. H. Bavinck, en op de reeds genoemde dr. Greijdanus kunnenwijzen.

Hoe stond het in dit opzicht met Schilder? Er is één geval bekend, dat bij een aangevangen werk heeft afgebroken. Hij beloofde de uitgave van een dagboek, waarop de intekening te voren was opengesteld. Het zou een geheel eigen opzet hebben, en minder gangbare, aan velen onbekende teksten behandelen. Een aantal afleveringen zag het licht; toen stond de uitgave stop. Voorzover mij bekend, heeft Schilder nooit uitleg gegeven van dit staken, dat voor de inschrijvers èn voor de uitgever, een onaangename teleurstelling was.

Luisteren we vervolgens naar hen, die in het herdenkingsnummer van „De Reformatie” hun bijdragen leverden, dan wordt onze opmerkzaamheid erop gevestigd, dat Schilder geen locus de foedere, de Christo, de ecclesia, geen hoofdstukken dus over het verbond, Christus en de Kerk heeft geleverd. Ze hadden gehoopt op een Dogmatiek, op een handboek voor de ethiek; er is niets van gekomen. Hij heeft er over gedacht, de litteratuur met die werken van zijn hand te verrijken, althans een Dogmatiek te schrijven naast een verklaring van de Heidelberger. Voor elk van die twee had hij tien jaar uitgetrokken; en „hij was de enige, die het in ons midden (in de kring van de vrijgemaakten) doen kon”, aldus ds. van den Born. Alleen met de verwezenlijking van zijn plan, de Catechismus te verklaren, is hij een eind gevorderd. Zijn dood belette de voltooiing ervan echter.

Naar onze maatstaf, zo geeft Holwerda toe, is Schilders arbeid onvoltooid. Het is een „unvollendete Symphonie”. Toch, vanuit een andere hoek bezien, is ze af. „Het werk was toch af!” is het opschrift van het artikel van Van den Born. En Holwerda is van mening, dat God blijkbaar Schilder niet verkoren had om een complete dogmatiek ons na te laten en een ethiek te schrijven. De Here had hem een andere taak beschoren dan mensen hem hadden toegedacht.

Waarin die taak dan heeft bestaan, zullen we de volgende keer nagaan. Het onvoleindigd blijven van zoveel, waarnaar was uitgezien, doet niets af aan het feit, dat Schilder enorm hard heeft gewerkt; dat hij ook etteiljke boeken onder de mensen heeft gebracht; en dat dit alles vruchten, men mag verschillen in de waardering daarvan, maar dan toch vruchten heeft gedragen.


J.D. B.




a. Geen verdere bibliografische gegevens getraceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000