Afstervende vriendschap

De Bazuin. Officieel orgaan van de Theologische Hogeschool te Kampen

104e jaargang, 1961
nummer 14 (geen paginering) (7 april 1961)

a



Het einde van onze „hoofdartikelen van biografische strekking” ligt in het verschiet. De tussen de aanhalingstekens geplaatste woorden zijn van ds. G. Visee in het (vrijgemaakte) „Gereformeerde Kerkblad voor Overijssel en Gelderland”. In zijn „Kamper Kerkbode” doet hij eveneens blijken, dat hij van deze serie notitie heeft genomen. Daar spreekt hij van „een soort biografie van K.S.”.

Met deze aanduidingen raakt ds. Visee precies onze, meer dan eens verklaarde, bedoeling. Een systematisch geordende, volledig uitgewerkte levensbeschrijving te bieden, heeft niet in ons voornemen gelegen. Dan immers zouden we heel anders te werk hebben moeten gaan dan we nu deden. Geen letter schrifts van Schilder hadden we dan mogen verwaarlozen. We beperkten ons nu tot enige varia op en bijdragen van de student Schilder in oude almanakken van F.Q.I.; niet om, zoals ds. Visee meent, „de karaktergebreken van deze man, die zich in zijn studietijd reeds aftekenden en zich in zijn later leven als predikant en hoogleraar steeds duidelijker openbaarden, breed uit te meten en aan het volk te openbaren”, maar om ze te benutten bij het scherp en helder oproepen van de beelden uit de gelukkige tijd van dagelijkse nauwe omgang met Schilder, die uit het geheugen moesten opgehaald worden; enige ondersteuning was daarbij zeker gewenst.

Het is niet uitgesloten te achten, dat vroeg of laat iemand zijn krachten eens beproeven zal op een alomvattende en uitputtende beschrijving van Schilders interessante leven. Hij zal dan niet voorbij mogen gaan aan de jeugd en de jongelingsjaren van zijn held. Maar het aantal mensen, die Schilder toen meer dan oppervlakkig hebben gekend, loopt terug. Straks is er niemand meer, die uit die periode iets kan meedelen. Als ik hier nu, al is het slechts enkele, bruikbare steentjes heb mogen bijdragen tot een volledige biografie, stemt me dit dankbaar.

Wie aan herinneringen gestalte geeft, trekt een enkele lijn natuurlijk wel eens krom. Maar alsde afbuiging niet ernstiger is dan in een „anachronistische fantasie”, waarop ds. Visee me terecht betrapte, dan maak ik me nog niet hevig ongerust. Het wàs een flater, maar me dunkt niet een om zó op te blazen, dat de schaduw daarvan de waarheid van het verhaalde in twijfelachtig licht zou zetten.

Het ging om niet meer dan een grappig voorval, dat ik uit Schilders eigen mond gehoord heb. Weet u het nog van die preektocht per fiets op een zaterdagavond, toen onze kandidaat de weg bijster was geraakt en zich door een man uit een café, voor wie hij goedig de hele consumptie had betaald, liet begeleiden? Die gids zat niet al te stevig op zijn zadel; hij botste tegen Schilder op; en beiden rolden over de grond. Toen Schilder weer opgestegen was en eens achterom keek, waar zijn reisgezel bleef, zag hij in de verte een zich verwijderend achterlichtje.

Welnu, dat achterlichtje stelt heel mijn voorlichting in een bedenkelijk licht. Want in 1914 hadden de fietsen een kaarslantaarn, de meer gevorderden een carbidlamp. Het elektrische fietslicht was nog onbekend. Zèlfs de rode reflector was nog niet uitgevonden.

Dat áchter-licht! Als Boerkoels vóór-lichting navenant is . . . lacht ds. Visee. Ik lach graag met hem mee om mijn blunder. Wat het geval zèlf betreft, dáárover hebben Schilder en ik destijds danig plezier gehad.

*

De grens van mijn persoonlijke herinneringen aan Schilder is dus tevens de grens van mijn artikelen over hem. Na Vollenhove bood zich maar weinig gelegenheid voor hem en voor mij, elkaar te ontmoeten, laat staan ons verkeer van vroeger op dezelfde voet voort te zetten. De oorzaak lag niet in een verkoeling van de vriendschap, die toen al zou zijn ingetreden. De verstandhouding bleef hartelijk. Juist omgekeerd: het verslappen van het vroegere geregelde contact, dat ieders omstandigheden hem belette te blijven oefenen, droeg er toe bij, niet dat we geheel van elkaar vervreemdden, maar toch wel, dat we iets aan elkaar ontwendden. We zaten niet eens zo ver van elkaar af; maar Schilder had het met zijn gemeentewerk, zijn schriftelijke arbeid, zijn lezingen, zijn vele andere bezigheden, ontstellend druk; en ook wie zich minder op de schouders ziet gelegd, is in de pastorie nog wel zo voortdurend bezet, dat hij er niet makkelijk toe kon, besluiten, er eens een dag uit te breken. Ieder vormt zich in zijn naaste omgeving ook weer een eigen kring, die hem in beslag neemt. Dat was in Vollenhove nog niet zo beheersend; toen woonden we nog dicht bj elkaar; hij had zoveel nog niet omhanden als later; en ik kende nog geen pastorale zorgen.

In alle standplaatsen van Schilder heb ik hem ten hoogste éénmaal bezocht. Toen hij hoogleraar was, ging er geen Hogeschooldag voorbij in de eerste jaren zonder dat ik even bij hem geweest was. In mijn eigen huis heb ik hem slechts mogen ontvangen, toen hij toevallig in de buurt was om een lezing te houden; meer dan één keer is dit niet gebeurd.

Het was bij die sporadische ontmoetingen, of we voelden, dat we langzamerhand uit elkander groeiden. Schilders geest was zo universeel, dat hij terreinen bewandelde, waarop ik hoegenaamd niet thuis was. Dat niet alleen: hij merkte wel, dat ik het niet altijd met hem eens was. Al eerder heb ik op een uitlating van hem gewezen, dat óók ik al met de geest van de Vrije Universiteit besmet was. In verschillende uitingen en activiteiten van de aan de Universiteit verbonden hoogleraren en studenten, bijvoorbeeld in het meedoen aan de Calvinistenbond, waartoe ook mannen behoorden, die Schilder niet als Calvinisten erkende, speurde hij een insijpelende ondermijning van ons Gereformeerd levensbesef en van onze belijdenis. Nu heb ik zelf aan dat alles geen aandeel gehad; maar in zijn ageren vreesde ik een eenzijdigheid en verenging, die, als ze zich zouden toespitsen, tot verdeeldheid moesten leiden. Stap voor stap is het ook die richting uitgegaan; we zijn getuige geweest van een groepsformatie, die voor onze Kerken geen andere arena kende dan de hare, en, toen het niet gelukte allen achter zich aan te krijgen, zichzelf in de vernauwing, en we kunnen er wel bijvoegen, in de benauwing bracht. In 1940 had Schilder de kans kunnen grijpen, man van heel ons volk te worden; zijn niet vergeten vlammend protest in „De Reformatie” tegen de Duitse onderdrukkers vond weerklank onder al wat niet maar evangelisch, doch nationaal dacht. En hij had leider kunnen worden, op kerkelijk en theologisch gebied. Hij is het geworden van een smaldeel. En toen . . . doofde onze al niet helder meer brandende vriendschap uit. Schilder keurde me geen blik meer waardig.

Het zou kortzichtig zijn, nu ook de rijke erfenis van hem overboord te werpen. In al die jaren van kwijnende vriendschap waren er zijn artikelen in verscheidene bladen èn zijn boeken, waaruit zijn stem ons bereikte. Ik wil eerlijk zijn: lang niet alles heb ik gelezen. Het was ook haast onmogelijk. In dit opzicht hebben Berkouwer en Schilder iets met elkaar gemeen: ze schrijven vlugger dan ik kan lezen.

Maar uit die brede stroom spoelde toch wel steeds een en ander in onze bibliotheek aan. Schilder zorgde voor een ononderbroken toevoer. Hij kon het schrijven met geen mogelijkheid laten. Hij was zelf een bron van levend water, die niet weerhouden kon worden om voortdurend te wellen. En om hem heen was er zoveel, dat tot penvoeren hem aanzette. Van nature was hij meditatief, beschouwend, en innerlijk verwerkte hij meer dan hij uitsprak; maar hij had zijn ogen naar alle zijden wijd open. Was er wel iets, dat hem ontglipte in de beweging der geesten, binnen en buiten de muren van zijn eigen kerk, in de gehoorzalen van de universiteiten, in vaderland en buitenland, op theologisch, filosofisch, sociaal en politiek erf? En ook, ja zeker, óók in de praktijk? Wie menen mocht, dat hij wereldvreemd was, een peinzende geleerde, in voorname afzondering, van het gewoel van kleine mensen van elke dag, vergist zich deerlijk. Hij heeft zich wel eens tè veel met plaatselijke toestanden bemoeid en zich daardoor enige onaangenaamheden op de hals gehaald.

Hij begon eenvoudig, onopgemerkt, in kerkblaadjes met geringe oplage. Hij gaf brochures in een serie, welke een uitgever aan het sektewezen wijdde. Wat hij publiceerde, bleef niet onder een korenmaat verborgen. Hij schreef met kennis van zaken, argumenteerde en documenteerde overvloedig, onderscheidde zich door een bijzondere betoogtrant en was in zijn uiteenzettingen oorspronkelijk. Plagiaat zou hij niet plegen; herhalen wat anderen vóór hem gezegd hadden, verfoeide hij; zelfs in het aanhalen van anderer opvatting, ook al kwam die hem in het gevlij, betrachtte hij soberheld. Men moet het maar eens controleren, hoe weinig citaten men bij hem aantreft, tenzij hij het nodig keurde ter verificatie van de zuiverheid zijner weergave van anderer gevoelen. Met het oog daarop ook liet hij verwijzingen in noten niet achterwege. Wat hij zijn lezer voorlegde, was òf iets nieuws, òf het oude in nieuwe vorm.

Behalve op de kansel was Schilder achter zijn schrijfbureau in zijn kracht. In zijn thetische betogen wedijverden de spreker en de schrijver in hem met elkaar. In zijn polemische vertogen won de scribent het van de orator.


J.D. B.




a. Geen verdere bibliografische gegevens getraceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000