In de kop van Overijssel

De Bazuin. Officieel orgaan van de Theologische Hogeschool te Kampen

104e jaargang, 1961
nummer 11 (geen paginering) (17 maart 1961)

a



Gedurende zijn verblijf in Ambt-Vollenhove drukte op Schilders toen tengere schouders nog niet het zware gewicht van al die lasten en moeiten, waarin later zijn optreden en werken op veel breder terrein hem verwikkelen zouden. In de regel betrekt elke jonge predikant argeloos, onbevooroordeeld en met ongetemperd idealisme zijn eerste pastorie. Fris en onbevangen staat hij tegenover de wenkende taak. Hij ademt vrij; hij is er nog onkundig van, welke bacillen er door de lucht zweven. Alle ontmoetingen hebben de bekoorlijkheid van het nooit eerder ondervondene; er is nog niets, dat zich beklemmend aan hem hecht. In de oren van zijn gemeentenaren klinkt zijn woord voorlopig als een nieuw geluid; hun waardering wordt geschraagd door de dankbaarheid, dat de vacature door juist déze man is vervuld. Lang duurt het gewoonlijk niet, of van alles komt op hem af. Kritiek op zijn preken, beschimmelde of verse kwesties tussen broeders en zusters, tussen leden en kerkeraad, de achtervolging door een invloedrijk lastig portret, de ongezeglijkheid van een vervelende catechisant(e), en zoveel meer, gaan hem al dichter omspinnen en zijn ongedwongen bewegingen belemmeren.

Schilder gaf daartoe geen kans, al was het alleen maar, doordat hij nooit lang in een gemeente bleef. In een tijdperk van twintig jaar, van 1914 tot 1934, heeft hij niet minder dan zes kerken gediend. Vollenhove behield hem slechts twee jaren; de volgende gemeenten zagen hem na drie jaren verdwijnen; alleen in Delfshaven heeft hij zijn tenten langer opgeslagen. Hij had niets van een Gereformeerde Bonder, maar in dit opzicht doet hij aan een dominee van die „modaliteit” denken, die, in onverbreekbare regelmaat om de twee jaren verspringt. Schilders strijdlustige natuur is zeker niet gewekt door wat hij in zijn verschillende standplaatsen ondervond, Oegstgeest dan uitgezonderd.

De periode, in het land van Vollenhove doorgebracht, is dan ook vol zonneschijn geweest, Zijn schapen lieten zich willig leiden; ze begrepen zijn preken niet steeds, maar ze bewonderden hem om zijn geleerdheid en waren zich er goed van bewust, dat ze een prachtig schot hadden gedaan. Ze hebben hem ook nooit vergeten; in de Vrijmaking toonden ze hem hun trouw in grote meerderheid.

Natuurlijk zette Schilder zich dadelijk aan voortgezette studie; en tot schrijven in de pers behoefde hij zich niet eens aan te gorden; van meet af omhulde hem het habijt van de geboren scribent. Maar dat bracht hem nog geen kopzorgen. Vechten was er nog niet aanstonds bij, in de kerkelijk vrij rustige jaren van de eerste wereldkrijg. Karl Barth sluimerde nog in de onbekendheid. De ethische theologie ontplooide nog wel veel élan, maar tegenover bijvoorbeeld de Christen Studentenvereniging stond Schilder niet onsympathiek. Tegenover onze Kamper Hogeschool gedroegen de kerkelijke instanties zich welwillender dan in lang het geval was geweest; en in de brandende kwestie van het jus promovendi wilde Schilder zich uit bescheidenheid nog niet op de voorgrond dringen. En al had hij al wel oog voor de grote lijnen van paradijs naar Paradijs in de Schriftopenbaring, zijn beschouwingen over de cultuur hadden nog geen vorm aangenomen; en de exclusief heilshistorische methode moest nog ontdekt worden.

Daar, onder de hoge, klare hemel van dat wijde land, smaakte hij ook zijn prille huwelijksgeluk. Zijn oudste dochter, en naar ik meen ook een zoon, verrijkten hier het leven van hem en zijn vrouw. En de geringe afstand, die hem van Kampen scheidde, waarborgde hem de gelegenheid, daar oude vrienden op te zoeken of hen in eigen gastvrij huis te ontvangen.


Het was een uithoek, maar een lieflijke streek, waar Schilder zich neergezet had. Het massale toerisme had er zich nog niet van meester gemaakt. Vakantiegenoegens waren in die tijd ook nog niet voor iedereen weggelegd. Op zijn mooist zwalkten er aan de rand van het gebied, op de Beulakker en Belter Wijde, wat zeilscheepjes. Maar de slapende stadjes trokken weinig vreemdelingen.

Tegenwoordig, nu de kop van Overijssel doortocht geeft naar de Noordoostpolder, zal er wel meer vertier zijn. Wat destijds zo weldadig aandeed, was de rust, die over die contreien hing, en die zelfs niet bedreigd werd door het kanonnetje op de stadswal van het oude Blokzijl, waar in 1916 in een immense pastorie met een zitkamer zo groot als een zaal van een Amsterdams grachtenhuis ds. W. Steunenberg zijn intrek nam en in zijn dichterlijk hart van het carillon in de toren de speelse klanken opving, die, als ze vertinkeld waren, de stilte nog nadrukkelijker deden uitkomen.

Van Kampen en wat zich noordwaarts daarvan uitstrekt, gaat niet de roem van imponerend natuurschoon uit. Toch zal wie niet vooringenomen of blasé is zich door dit landschap geboeid voelen. Blik maar eens midden op de IJsselbrug over de hier zo vorstelijke rivier, die tussen haar groene oevers alle wisselende kleuren van de hemel vangt, naar de gezichtseinder, die zich aftekent in de bossen van de Veluwe, zo vlak bij. En dwaal eens het Noorden in door de Mastenbroeker polder en het Zwartewater over, waar de over elkaar heengeschoven grondsoorten van klei, laagveen en zand in klein bestek een rijke variatie bieden in lappen bouw- en weiland, heggen en boomgroepen, bosjes, en knotwilgen langs de weteringen; waar het gebreidelde water van rivieren, meren, en toenmaals ook nog de Zuiderzee, aan de atmosfeer dat doorschijnende, dat blij-luchtige geeft, waarin elk geluid zich ver en melodieus voortplant; en waar als een doek met tere aquareltinten en pastelkleuren de aarde uitgespannen ligt. Dit is het land van natuurlievende zwervers zoals de vogelkenner ds. van Schaick, wiens vader Hervormd predikant in Kampen was. Het is ook het land van schilders als Voerman.

En als u me verdenkt van overdrijving, dan raad ik u, er dr. L. van Egeraat maar eens op na te slaan, die in het deeltje van „Het onbekende Nederland”, waarin hij ons door Overijssel voert, Kampen een ideale provinciestad noemt, van een zeldzame schoonheid, met een der fraaiste stadspanorama’s, die Nederland bezit; een sprookje, zoals het in geen boek mooier kan gelezen worden, en dat bovendien het voordeel heeft, wáár te zijn. De kop van Overijssel vindt hij merkwaardig; Genemuiden is voor hem uniek in ons land; het stadje Vollenhove een levend schilderij.

Kampen was met Vollenhove verbonden door een omweg over Zwolle, vanwaar een gemoedelijk stoomtrammetje dwars door Hasselt en Zwartsluis langs het Zwartewater pufte om dan om te buigen in de richting van Blokzijl, waar het wat op verhaal kon komen voordat het retour ging. Het vehikel stopte niet ver van Schilders woning, maar de reis nam veel tijd. Aanlokkelijker was het, vooral op een mooie voorjaarsdag, recht toe recht aan naar hem toe te tippelen. De tocht ging eerst over de hoge Grafhorsterdijk, waartegen het dorp IJsselmuiden zo vertrouwensvol aanleunt. Daar hoedde in die dagen de onlangs overleden dominee P. Zandt, toen even in de dertig, zijn kudde. Als studenten hielden we van excentriciteiten; we woonden bij hem wel eens een dienst bij. Als hij onder de voorzang binnenkwam, wierp hij eerst een schuwe blik door de kerkruimte; daarna stond hij aan de voet van de trap zo lang te bidden, dat het slepende zingen al een poosje verklonken was, voordat hij naar boven klom. Ik heb hem horen preken over het gebed, en toen een hele catalogus van gebeden horen opsommen, waarvan ik de namen, behalve dan van schietgebedjes, nooit eerder had vernomen. Ik herinner me ook nog een preek over „Jona, de zoon van Amitthaï”; en daar Jona „duif” betekent, liet ds. Zandt alle duiven, die in de Bijbel voorkomen, door de kerk fladderen; terwijl de vertaling van Amitthaï als „mijn (Gods) trouw” aan de lopende band verschillende bijbelse tafrelen liet passeren, waarin de trouw Gods zich had gemanifesteerd; zo heette bijvoorbeeld de pek van Mozes’ biezen kistje Amitthaï. En de toepassing was: zijt gij Jona, de zoon van Amitthaï?

We wandelen verder, tussen tapijten van Pinksterbloemen, naar Grafhorst, Tot dusver was de weg bekend. Want meer dan eens togen we naar dit weggedoken hoopje huizen, dat in een grijs verleden stedelijke rechten had bezeten, en waar toen de „oefenaar” De Vries met zijn bizarre grollen zijn eigengemaakte gemeente stichtte en ons vermaakte. Midden onder zijn preek wendde hij zich naar de ouderlingenbank om Gait Jan aan te sporen, maar eens te gaan staan; aanders kriegt de slaop oe te paak’n. En Gait Jan posteerde zich gehoorzaam naast de bank. Of hij hief waarschuwend de vinger op: Jennechien, ik ’eb oe van de weke wel aachter dien ’euibarge gezien met ’Endrik; en de arme Jennigje en Hendrik proefden het bittere van de schande na de zoete uren van hun min tegen een hooibult. Toen we eens ons lachen niet konden bedwingen, velde de man een dreigend oordeel over ons: ja, stedenten van het domeneesfebriek in Kaamp’n, nou lachen jullie, maor je zult nog eens jaank’n; de Here zal moeten sturen om oew buuken op te vrèt’n. We zagen onze schamele bibliotheekjes al tot snippers verknabbeld.

In Genemuiden gingen we steevast door de straat, waarvan de wanden niet uit huizen, maar uit hooibergen bestonden en waar het streng verboden was te roken. Het veerhuis noodde tot verpozen; de waard loodste je niet eerder naar de overkant van het Zwartewater, dan nadat je naar binnen was gegaan om het hem te vragen; en dan gaf hij je nog ruim de tijd, om een consumptie te gebruiken. Je voeten trokken strepen door het zand, waarmee de vloer bestrooid was; en je mocht gratis gebruik maken van de bakjes met zand onder de tafeltjes om daar je pruimensap in te mikken.

Eenmaal weer geland, was het nog maar een klein rukje. En dan stonden we voor de eenvoudige pastorie van de eenvoudige jonge dominee Schilder, waar we nooit ongelegen kwamen en altijd met ongeveinsde hartelijkheid werden welkon geheten, al hadden we het bezoek van te voren niet aangekondigd. Want gul en gastvrij was het echtpaar Schilder voor al hun vrienden, die zich nooit te vroeg meldden en nooit te lang bleven naar de zin van gastheer en gastvrouwe.


J.D. B.




a. Geen verdere bibliografische gegevens getraceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000