Heilshistorie en prediking

De Bazuin. Officieel orgaan van de Theologische Hogeschool te Kampen

104e jaargang, 1961
nummer 10 (geen paginering) (10 maart 1961)

a



Waarschijnlijk méér nog dan zijn overtuiging omtrent het blijvende van het cultuurmandaat, het permanente van de „last des Heren” tot cultuurdrijven, ook na de zondeval, heeft de ook door hem aanvaarde eis van de heilshistorische behandeling van de in de Schrift vervatte stof de prediking van Schilder gestempeld tot wat ze was een steeds nadrukkelijker geworden is. Het één is trouwens van het ander niet los te maken; de heer La Roy, die bezwaren aanvoerde tegen Schilders pleidooi voor de cultuur-plicht, sprak in zijn brochure tevens van een oudejaarsavondpreek vol schone gedachten over de voortschrijding der openbaring.

Aan de heilshistorische methode van de verkondiging en het volstrekt verwerpen van de exemplarische prediking is de naam van Schilder niet zo onmiddellijk verbonden als aan de verdediging van de niet geannuleerde cultuuropdracht en aan de strijd tegen Kuypers leer van de „gemene gratie”. Voorop gingen in de aanval op de exemplarische verklaring van een tekst de Kamper hoogleraar B. Holwerda en de Groninger dominee D. van Dijk. Maar zij traden in dit punt op als woordvoerders van een stroming in onze Kerken, die zich groepeerde rondom Schilder en die door hem in allerlei opzicht werd geïnspireerd en gestimuleerd; en wie preken van Schilder hoorde of las, merkte duidelijk, dat ook hij de exemplarische methode afkeurde en de heilshistorische consequent in toepassing bracht.


Er is wel niemand onder ons ooit geweest, die de openbaring Gods in de Bijbel, dus ook de historia sacra, de heilige geschiedenis, niet opgevat heeft als historia revelationis, als geschiedenis van het geschonken heil in Christus. Daarover bestond tussen Gereformeerden geen verschil. Maar hierover liep het, en we geven nu de korte samenvatting weer van Holwerda’s gedachten door dr. K. Dijk in zijn boek: „De Dienst der prediking”: zal de heilshistorie haar dogmafunderende functie als basis voor de belijdenis behouden, dan wel illustratief behandeld worden; moet de geschiedenis behandeld worden in haar organisch verband of mag ze fragmentarisch, in afzonderlijke, op zichzelf staande delen belicht worden, moet men ze al dan niet in haar ontwikkeling beschouwen; moet de prediking synthetisch zijn of mogen we atomistisch de Schriftgegevens uit hun verband rukken en ze, ons ten voorbeeld, als „exemplaren” stellen?

Zoals over heel de linie overblufte ook op homiletisch gebied de nieuwe beweging, die zich na 1930 baan brak, door de onverbiddelijke dilemmatiek van het òf — òf. Van voorzichtige probleemstelling ter nadere berading was zij niet gediend; ze had voor zichzelf de zaak al uitgemaakt en poneerde eigen inzicht alsof het voor geen tegenspraak vatbaar was; discussie werd aangezien als prikkelende tegenstand; en men beklaagde ieder, die hier nog op een probleem meende te stuiten en nog niet aan de geboden oplossing toe was.

Nu zij toegestemd, dat er zeer zeker in die jaren wel aanleiding wás om de manier, waarop gepreekt werd, eens onder de loupe te nemen. Daartoe is, meen ik, altijd aanleiding. Maar toen toch wel in het bijzonder. En dan behoefde men nog niet eens zo ver terug te gaan als ds. van Dijk in zijn referaat over de preken in de Kerken der Afscheiding van de vorige eeuw. Er was aan de tweede beweging der jongeren een periode voorafgegaan, die nog lang de nawerking heeft gevoeld van de eerste beweging der jongeren, na de wereldoorlog van 1914 tot 1918. Die laatste vroeg na een tijdvak van (vaak dor) dogmatische „leerredenen” naar een verkondiging, waarin op een innig contact met God en op de beleving van de belijdenis de volle nadruk werd gelegd. Alles moest beweeglijker, dynamischer worden.

Ook toen bleek echter, dat het steeds moeilijk is, zich voor een ander uiterste te hoeden. Niet allen, maar velen gaven een overwicht aan psychologie. Vooral in de lijdensweken drong de schildering van wat Judas be-„ziel”-de en van wat in Petrus omging de centrale figuur van de lijdende Christus naar de achtergrond. De preek was niet langer een massief „brok” dogmatiek of leerstelligheid; er zat nu een springveer in; maar die verried dikwijls, dat ze op de werkbank van het piëtisme of methodisme was gesmeed. De éne, grote, doorgaande, heilshistorische lijn van Gods handelen werd verbrokkeld in los liggende punten of stippen, die het verband met het geheel verloren hadden.

Met deze wijze van prediken maakt men nog wel eens kennis, als men in de gelegenheid is, uit Kerken van andere formatie dan de onze een dienst door de radio te volgen. De bevinding van de mens krijgt een dik accent. Dan hoort men vragen: bent ù al aan de Jabbok geweest; hebt ù uw Pniël al gehad; bent ù al over Mahanaïm naar de woestijn gegaan? En wel wordt niet verzuimd, een verbinding met Christus te leggen, maar dat vloeit dan niet organisch uit de gang van de preek voort; het is meer een mechanisch kunststukje. Het doet me denken aan een schip, dat eindelijk de wal nadert. Op de vaart is de bemanning bezig geweest met lieren en lading; maar nu moet men aanleggen en gooit men een touw uit naar de paal aan de kade, waaraan de boot met een las wordt gemeerd. Het gelukt een geoefende matroos handig, maar het blijft een acrobatische toer. Zo heb ik nog niet zo lang geleden de om Absaloms smadelijke ondergang treurende David als type van God de Vader, en . . . de opstandige Absalom als notabene type van Christus horen voorstellen, omdat de rebel met zijn haren in een boom, en de Verzoener onzer zonden aan een kruis hing.


Reactie tegen psychologiserende prediking was dus gerechtvaardigd. Maar ook nu ging het schip van bakboord naar stuurboord hellen. De lading verschoof naar de andere kant. Dit is een algemeen voorkomend verschijnsel; het verzet tegen de „tale Kanaäns” bv. schijnt door sommigen alleen doelmatig gevoerd te kunnen worden indien men besmeurde wapenen betrekt uit de sloppen van een achterbuurt.

En zo trachtte men de scheefgetrokken prediking weer recht te zetten door het tegenwicht van een radicaal doorgevoerde heilshistorische methode; en men zag niet in, dat men met forse stappen over vele belangrijke Schriftgegevens heenliep.

Niet slechts psychologisme, maar àlle psychologie moest op verre afstand van de kansel gehouden worden. De mens met zijn noden, behoeften, aanvechtingen, strijd en bestrijding, werd met voorbijzien van wat in zijn hart woelde, rechtstreeks verwezen naar de onwankelbare beloften Gods. Het scheen meermalen, of er geen strijd gekend mocht worden; grijp de belofte toch aan; die is er toch? en dan ben je er. Zeker, ze is er, en we moeten er ons volledig op verlaten; maar wat het soms voor worsteling kost, haar te grijpen, werd veronachtzaamd. Het was prachtig, dat de algenoegzaarnheid van Christus’ verzoenend werk zo zonder reserve in het volle licht werd gezet; maar er is toch altijd ook nog de mens, de zo zwakke en wankelende mens; en zielszorg, ook in de prediking, is, zich in de toestand van de neergebogene in te leven, met hem mee te leven, en hem zo te leiden naar de vaste grond van ons behoud. Al te zeer maakte de heilshistorische prediking de indruk: alles ligt klaar, wat wilt u nu nog meer? er is verder niets omhanden.

Vervolgens, ook het negeren van de betekenis van het voorbeeld doet aan de rijkdom van het Schriftgetuigenis te kort. Dat de vaderen allen onder de wolk waren, allen zich in Mozes lieten dopen in de wolk en in de zee, allen hetzelfde geestelijke voedsel aten en dezelfde geestelijke drank dronken, en dat God tòch, om hun afval, in het merendeel avn hen geen welgevallen had, al deze gebeurtenissen zijn ons tot waarschuwend voorbeeld geschied, schrijft Paulus. Voor hem is eveneens een exempel van Gods trouw voor het verstokte Jodendom van zijn dagen, dat de Here in Elia’s tijd van verschrikkelijke goddeloosheid zich zevenduizend man had doen overblijven, die hun knie voor Baäl niet hadden gebogen. De volharding van Job en het gebed van Elia worden door Jacobus als voorbeeld ons voorgehouden. De wolk der getuigen uit Hebreeën 11 spoort ons aan, alle last en zonde af te leggen en met volharding de wedloop te lopen. Zelfs de voorgangers der gemeente, die het Woord Gods hebben gesproken, moet men in hun geloof navolgen. Al is primair Mozes een type van Christus, een mijlpaal op de lange weg van het komen Gods, hij mag toch daarin tevens in zijn lankmoedigheid, wijsheid, trouw, als een voorbeeld ons voor ogen staan. En evenzo Petrus en Paulus. Wat meer is: het komt aan Christus’ eer als Zone Gods en Voldoener van onze schuld niet te na, dat Petrus van Hem zegt, dat Hij ons een voorbeeld heeft nagelaten, opdat wij in zijn voetstappen zouden treden.

Eindelijk, de heilshistorische methode heeft voornamelijk in haar beginstadium tot een kunstmatig geknutsel gevoerd, waarbij een tekst van het Oude Testament gewrongen werd in een vooruit klaargemaakt schema, dat een tijdschaal presenteerde, waarop men precies kon aflezen, in wèlke fase der ontwikkeling van de openbaring een gebeurtenis plaats vond. Men verliet al te spoedig de bodem van de historie, om te gaan zweven in de hoge luchten; men liet de zon der gerechtigheid niet schijnen in het leven van Simson of David, maar men vloog de zon tegemoet. De historia sacra, de heilige geschiedenissen, werden geabsorbeerd door de historia revelationis, de heilsgeschiedenis.


Het is me niet bekend, in hoeverre de voorgangers in de vrijgemaakte Kerken van die heilshistorisch axioma’s teruggekomen zijn. Dr. R.H. Bremmer heeft in een stelling achter zijn dissertatie de tegenstelling heilshistorisch-exemplarisch niet houdbaar genoemd.

Voor Schilder echter was de eerste methode de enig juiste. En daaruit kan mee verklaard worden, dat hij zich niet bezig hield met lokken, noden, bidden, maar kort en krachtig op een ja of neen aandrong; wat daarboven uitging was voor hem uit den boze. Was Gods Woord niet een eed? In toenemende mate werden zijn preken onderrichtend, vol schone gedachten, forse lijnen en verrukkelijke panorama’s; maar . . . ook een christen zit wel eens in het dal.


J.D. B.




a. Geen verdere bibliografische gegevens getraceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000