Schilders kansel een magneet

De Bazuin. Officieel orgaan van de Theologische Hogeschool te Kampen

104e jaargang, 1961
nummer 8 (geen paginering) (24 februari 1961)

a



Niet alleen omdat hij over een onuitputtelijk geestelijk fonds beschikte, dat hij dagelijks aanvulde, zodat hij nooit om een tekst verlegen zat en zonder moeizaam worstelen een preek in elkaar kon zetten, terwijl hij daarbij de gave bezat om een brede stroom van elkaar verdringende gedachten binnen de bedding van een logische constructie te leiden, maar nog in een tweede opzicht mocht Schilder zichzelf als een begenadigd prediker beschouwen.

Wáár hij achtereenvolgens stond, en dus de gemeente aan zijn trant van preken gewoon raakte, èn wáár hij als „dienaar van elders” eens een zondag optrad, trok hij volle kerken. Misschien is hij daardoor wel iets verwend geworden. Ik meen al verteld te hebben, dat hij in een grote kerk in Amsterdam, waarhij vóór de laatste oorlog een lezing over het nationaal-socialisme hield, slechts een luttel aantal belangstellenden vond. Daarover was hij nogal uit zijn humeur; en zijn oordeel over de oppervlakkigheid van de Amsterdammers was niet bepaald vleiend.

Maar zondags behoefde hij op de kansel zich niet te troosten met de overweging, dat, zoals ik het iemand eens heb horen uitdrukken, in de hemel ook stoelen en banken voor de gezaligden nodig zouden zijn. Doorgaans zag Schilder geen enkele stoel of bank, maar louter mensen vóór zich, die aan zijn lippen hingen.

Voor vele brengers van het Evangelie is het een knagende pijn, dat hun gehoor verloopt. Wanneer de oorzaak daarvan is, dat ze niet de volle raad Gods verkondigen, een mager preekje opdissen,aanleiding geven tot de, dan gewoonlijk algemeen gedeelde, overtuiging, dat ze van hun preken geen werk maken, dan velt een dun bezette kerk over hen een vonnis, dat hen oproept tot bekering. Maar als een bedienaar van het goddelijke Woord nu wèl zijn uiterste best doet, waar ligt het dán aan, dat zoveel plaatsen leeg blijven, wanneer hij voorgaat? Het is het makkelijkste, schoon niet afdoende, het dan toch maar aan hem te wijten en een of ander tekort bij hem aan te wijzen. Men heeft graag een man met tien talenten en ziet de vrijmachtige beschikking Gods over het hoofd, Waarin Hij sommigen uitrust met vijf of slechts één talent. Men zoekt een schaap met vijf poten, en vergeet, dat men al blij mag zijn, als het beeste aan een van zijn vier poten niet mank is. Ach, wat heeft die arme Paulus niet onophoudelijk aanmerkingen te incasseren gekregen, op zijn boodschap, die veel te licht was (het gaat zó maar niet, beweerden de Judaïsten), zijn voordracht, die maar erg stuntelig was (in het schrijven bracht hij het er beter af), zijn hele manier van optreden (hij was in het persoonlijke verkeer schuchter, bekent hij zelf). Hij heeft er wel onder gezucht; hij hoopt, dat zijn dienstbetoon gunstig mag worden opgenomen door de Heilige Geest. Maar hij sterkt zich in de wetenschap, dat wie door de Heilige Geest een dienstknecht van Christus is, bij God welgevallig en in achting is bij de mensen; en dat de bereidvaardigheid, als die maar aanwezig is, welkom is naar hetgeen zij heeft en niet naar hetgeen zij niet heeft, geldt waarlijk niet enkel ten aanzien van het geven in de collecte.

Er zijn verschillende factoren, die aan een dominee zijn gehoor kunnen doen verliezen. Zijn preken kunnen goed, maar droog zijn. De inhoud is boven lof, maar de stem is eentonig. Ook invloeden van buiten af dringen in. De trouwe dienaar, die met overgave van heel zijn hart jarenlang de gemeente heeft geweid, raakt op de achtergrond, zodra een pas beroepen collega naast hem komt. Het oude licht gaat dadelijk minder stralen als een jonger licht wordt ontstoken. En zoveel hangt af van de naam, die men in de Kerken heeft. Is die naam, door gerucht dat nog weer versterkt wordt door beroep op beroep, eenmaal gevestigd, dan wiekt de wierook op.


Onze oude vriend Schilder behoefde geen, al dan niet snelle, afloop der wateren te duchten. Van de aanvang af had hij naaan, en die naam heeft haar glans niet verloren wat zijn prediking betreft. En dit pleit te meer voor hem, omdat zijn voordracht niet lokte. Hij heeft zijn uitspraak nooit gecultiveerd; die bleef slordig. Hij sprak gehaast, jakkerend soms, en slikte gauw lettergrepen in.

Het was dus de inhoud, die boeide en die over de hinder van de gebrekkige articulatie wel heenhielp. Zó groot was de macht van Schilders woord, dat men op de uitspraak der woorden niet meer lette en zich een uur inspanning getroostte om zich geen zin te laten ontgaan. Want men moest er bij blijven, anders was men de draad kwijt. Schilder gaf geen flitsen, geen momentopnamen, waarbij men rustig het oor wel eens even kon sluiten omdat men later rocht wel weer iets aardigs opstak. Zijn preken waren één geheel. Hij leidde zijn hoorders een bos in, een dicht bos, waar licht uit de hemel doorheen zeefde, waar licht en schaduw met elkaar speelden. Men wist van tevoren niet, waar en wanneer men er weer uit kwam; hij voerde de luisteraars langs laantjes en hoofdwegen, in een vaart, waarin hij zelf dreigde te struikelen; hij toonde allerlei bomen, maar liet toch het bos zien; en als het uit was, stond men aan het einde van de grote weg, die bij aan het begin was ingeslagen.

Het merkwaardige was, dat die tocht aan mensen van verscheiden aanleg, stand en ontwikkeling behaagde. Dikwijls moet men vaststellen, dat uitzonderlijke predikers met een eigen trant een bepaald soort hoorders om hun kansel verenigd zien. Staan ze met andere collegas in een grote gemeente, dan vormen zij school. Ze drukken op een deel van de gemeente hun stempel. De overigen begrijpen hen niet en luisteren liever naar een ander. Het komt ook anders voor. Ik denk aan dr. A.H. de Hartog, die veel intellect om zijn preekstoel vergaderde door de filosofische inslag in zijn preken; maar ook heel eenvoudige zielen lieten zich geregeld onder zijn gehoor vinden; en het ontroerde De Hartog sterk, toen in Haarlem een stratenmaker, die hem zag passeren, spontaan van zijn knieën oprees, aan de predikant een hand, waar het zand nog aankleefde, toestak en vol blijdschap zijn dankbaarheid uitte: u hebt me de weg naar God gewezen. Dat was geen uitzondering; straatventers, werksters, stadsreinigers, ze konden getuigen van zegen, onder De Hartog ontvangen.

Zo was het ook bij Schilder. Intellectueel ontwikkelden vingen zijn preken gretig op. Als hij op een Goede Vrijdag of een tweede feestdag in de Bospolder-, de Tidemanstraatkerk of de Mathenesserkapel preekte, dan togen uit verre omtrek, van het Oosten van Rotterdam, uit de Maassteden en uit het Westland, de dominees, die zelf geen dienst hadden, naar Delfshaven op. Maar hij miste ook niet de mannen en vrouwen, die van wetenschap niets wisten.

En dit is zo gebleven, ook toen zijn preken al meer een intellectualistisch karakter aannamen. Niet vaak was ik in de gelegenheid bij hem op te gaan. Ik heb hem, nog toen hij niet zo lang in het ambt stond, gehoord over Openbaring 8 : 1: er kwam een stilte in de hemel, ongeveer een half uur lang; op een toogdag van de Bond van Jongelingsverenigingen over het, aan Jesaja 9 : 13 ontleende, onderwerp: kop en staart; daarna pas jaren later kort na elkaar in Amsterdam. Toen trof het me, dat zijn preken zozeer betogen waren geworden, met beide malen als enige toepasselijke opmerking de slotwoorden: wie oren heeft, die hore wat de Geest tot de gemeente zegt.

Zullen we daar de staf over breken? Het was de consequent doorgetrokken lijn van zijn preekmethode. En ik herinner me, dat het bij professor H. Bavinck ook zo was. We hadden er van Kampen uit een fietstocht voor, over, toen deze grote in Israël in Zwolle zou preken. Het stelde teleur. Bavinck gaf een zuiver dogmatische preek, bewogen, zeker, maar wat hij zei, konden we in zijn Dogmatiek evenzo lezen.

Heeft Schilder school gemaakt? Onder de studenten, die aan zijn voeten hebben gezeten, zeker. Maar zij zijn naar de vrijgemaakte Kerk overgegaan. Wie hem daarin niet volgden, hebben zijn wijze van prediken niet overgenomen. En vóórdat hij hoogleraar was, heeft een enkeling onder ons Schilder wel eens proberen na te bootsen, maar dat was dan ook niet meer dan een doorzichtige imitatie; en voorzover ik weet, wordt er in onze Kerken niet Schilderlaans meer gepreekt.

School maken betekent, ongetwijfeld buiten de bedoeling van de schoolmakers om, dat er een groep mensen ontstaat, die geen ander genre preek meer kunnen waarderen en voor wie geen enkele andere dominee goed genoeg meer is. Het was, vooral in de eerste tijd, moeilijk, Schilder ergens op te volgen. Maar al sleet de heugenis aan deze begaafde prediker niet uit, geleidelijk aan werd toch de opvolger op zijn eigen mérites beoordeeld en geapprecieerd.

Schilder heeft ons niet belast met een erfenis, die het onmogelijk maakte, van iets anders dan wat hij bracht, te genieten. Als er van zulk een belasting sprake is, dan is dat in de vrijgemaakte Kerken.


J.D. B.




a. Geen verdere bibliografische gegevens getraceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000