Schilder als prediker

De Bazuin. Officieel orgaan van de Theologische Hogeschool te Kampen

104e jaargang, 1961
nummer 6 (geen paginering) (10 februari 1961)

a



Idyllisch mooi zijn bijna zonder uitzondering voor elke jonge predikant de eerste jaren in de pastorie van de eerste gemeente. De romantiek is er bij de tegenwoordige generatie wel zo ongeveer uit (of toch niet?); maar in de studentenalmanakken uit de periode, die ik voor u opriep, komen bijdragen voor, die we nu wellicht iets sentimenteel noemen, maar waarin dan toch het verlangen trilde naar het ogenblik, dat men zijn bruid onder de vriendelijke belangstelling van een hartelijk verwelkomende gemeente in de dorpspastorie zou mogen binnenleiden. En althans de eerste tijd beantwoordde meestal wel aan de verwachtingen.

En ook voor wie nuchterder is, en mogelijk tegen het ambt wel opziet, is de inrichting van de woning in een nieuwe omgeving, waarvan men nu voortaan deel zal uitmaken, en het maken van de intreepreek, waarmee men zijn taak aanvat, een groots moment. Wel is het optimisme, dat het hart doet opspringen, niet onvermengd; hoe zou dit in ons leven ooit kunnen. De nog zo onervaren jonge dominee voelt een verantwoordelijkheid op zich afkomen, die hij tevoren niet kende. Het besef, dat hij elke week — en de weken zijn zo kort — maar weer voor twee preken heeft te zorgen, kan hem zwaar drukken. De overgang van het vrije studentenleven naar het leven van dagelijkse verplichtingen, waarvan middellijker wijs het heil van de hem toebetrouwde zielen afhangt, is groot. Hij wordt iets makkelijker gemaakt door de welwillende tegemoetkomendheid van Kerkeraad en gemeente, die echter ook weer de zorgelijke vraag kan opwerpen: zal het me gelukken hun hoop niet te beschamen?

Niettemin, de dankbare vreugde overheerst en dringt andere overwegingen tijdelijk naar de achtergrond. De zondag van de handoplegging, die zich nooit herhaalt, is voor een theologische kandidaat de dag, die hem in de meeste gevallen een dubbel voorrecht schenkt. Dit in onderscheiding van duizenden anderen, die al een eind op de maatschappelijke ladder omhoog zijn geklauterd, aleer zij aan de vorming van een gezin toe zijn. Bij een pas beginnende predikant volgen huwelijk en ambtsaanvaarding elkaar doorgaans op de voet. Hij viert een hoogtij, waarop de Here hèm zowel als de vrouw, die hij beniint, en die nevens hem zich aan Gods wet verbindt, Zijn weldaden in dubbele maat doet smaken.

Aan die coïncidentie zit zeker ook een schaduwzijde. Van sparen kon geen sprake zijn. De boekenkast is misschien maar schraal gevuld. Veelal moet er elke maand iets overgelegd worden om schulden af te doen. En het aanvangstraktement is niet hoog. In „De Wekker” las ik onlangs een beroep op jonge mensen van Christelijk Gereformeerde huize, die goed in de verdienste zitten en zich zoveel kunnen veroorloven, om iets van hun inkomen af te zonderen voor hun minder bedeelde broeders, die zich voor het predikantenambt voorbereiden, opdat deze tenminste een welvoorziene bibliotheek kunnen vormen.

Maar tegenover die krapheid van geldmiddelen steekt weer gunstig af het ontheven zijn van de zorg om een praktijk op te bouwen en maatregelen te treffen voor de oude dag. Een arts, een jurist, moet een praktijk zoeken; voor de theoloog ligt de praktijk klaar. Een huis staat voor hem gereed, en tot zijn laatste dag vindt hij zijn onderhoud. Dat hij op de duur bij andere academici ten achter blijft, is een kwestie van later.


Voor Schilder opende zich een veelzijdig geluk, toen hij de sleutel stak in de deur van een der pastorieën in het land van Vollenhove. Het doel, waarnaar hij onder minder rooskleurige omstandigheden had gejaagd, was bereikt. De geschonken talenten konden nu aangewend, de verworven kennis nu ten nutte gemaakt en uitgebreid worden. De stut was niet meer nodig voor de boom, nu die wortelde in aarde, waar hij rijke en al rijpere vrucht zou kunnen dragen. Schilder stelde zijn eisen niet hoog; hij was aan soberheid gewend. En voor hem was, zoals voor menige andere beginneling wel dikwijls het geval is, het maken van preken niet een last, waaronder hij dreigde te bezwijken. We durven wel zeggen, dat hij in dit opzicht de normale ontwikkeling vooruit was. Veelal kiest wie de toegang tot de kansel zich pas ontsloten ziet, eenvoudige (wat nog niet betekent: makkelijke) teksten; en de gemeente spreekt mild van een „kandidatenpreekje” of vergoelijkt: hij is nog jong, hij moet nog veel leren. Schilder sloeg het stadium van zulke eenvoudige teksten over. Zijn keuze was bijna altoos een verrassing, die de vraag ontlokte: wat zal hij dáár nu van maken? Goed bezien, een verkeerde vraag, althans bij Schilder. Want hij maakte er niet maar wat van. Ook niet van de voorbereiding. Hij bestudeerde het woord Gods, dat hij wilde behandelen; hij exegetiseerde nauwkeurig. Maar hij behoefde niet allerlei gedachten aan zijn tekst te ontworstelen. Ze stroomden hem toe; ze overstelpten hem; ze doken, elkaar verdringend, in hem op. Zijn toen al diepe Bijbelkennis deed hem als vanzelf analoge uitspraken, associaties met andere Schriftgedeelten, aan de hand. Zijn enorme belezenheid bood hem stof te over. Wie van hem preken, verhandelingen, boeken leest, verbaast zich over zulk een vermogen tot combineren, tot het ontdekken van achtergronden, tot het zien van wijde perspectieven, die aan zijn tekst een niet vermoed reliëf gaven. Hij trok van paradijs naar Paradijs machtige, grote lijnen, rechtdoor, ongebogen, maar die hij tooide met de arabesken van bijzonderheden uit de bewogen heilsgeschiedenis.

Later heeft velen wel eens een huiver overvallen bij de ontmoeting met Schilders stout vernuft en soms duizelingwekkende ideeën. Begaf zijn denken zich niet te zeer in gevaarlijke afgronden? Ging hij wel eens niet te ver? Kende hij nog grenzen in zijn schrijven over de hemel en over de hel? In zijn driedelig werk over „Christus in Zijn lijden” vindt menigeen stukken, die naar zijn oordeel over de schreef van wat mensen kunnen weten, heengaan.

Maar Schilder achtte alles, wat hij schreef, schriftuurlijk verantwoord. En aan de flitsende gedachten, die in hem opbruisten, kon hij moeilijk weerstand bieden, ze stuwden hem voort, al stonden ze voortdurend onder zijn controle. De geest van deze profeet was aan de geest van deze profeet onderworpen. Met alle gevaren, die dááraan verbonden zijn.

En ook als men wel eens twijfelend het hoofd schudde, moest men toch verstomd toegeven, dat men geboeid werd door Schilders inzicht in de openbaring Gods. Men moge het met gedeelten uit zijn hoek over Christus’ lijden niet eens zijn, men kan niet ontkennen, dat de inhoud en opzet en stijl bij dit onderwerp ongeëvenaard zijn. In de Oosterkerk te Zwolle heb ik hem eens horen spreken over Jesaja 14 : 12, hoe zijt gij uit de hemel gevallen, gij morgenster, zoon des dageraads; hoe zijt gij ter aarde geveld, overweldiger der volken. Tot mijn schande moet ik bekennen, dat ik dit hoofdstuk ternauwernood kende, er in elk geval altijd overheen gelezen had. Het gaat daar over de neerdaling van Babels koning in het dodenrijk. Ik ben die preek niet vergeten. En zo zijn er meer, die zich preken van Schilder nog goed kunnen herinneren.

Ook indien hij bekende teksten nam, zoals het kerkelijk jaar daartoe noopt, putte hij er gedachten uit, die men nooit eerder had vernomen. Altijd weer de onstuimige vloed van rijke gedachten in een onstuimige vloed van welgekozen woorden en in een bouw en wending van zinnen, die de mensen tegelijk meesleurden en aan het werk zetten. Zijn kracht lag mee in zijn logische ordening van zijn stof; men begreep hem niet altijd, maar men bleef hem volgen.

En die stroom stortte zich over zijn hoorders uit. Kort te preken verstond hij niet; hij wilde dat ook niet. Eens had ik in het Westen van Amsterdam gepreekt. Ik keerde op de fiets terug, passeerde de kerk aan het Rafaëlplein, waar Schilder de dienst leidde. Ik kon de verzoeking niet weerstaan, naar binnen te gaan. Hij preekte over weer een woord uit Jesaja: aanschouwt de rots waaruit gij gehouwen zijt, en de holte van de put, waaruit gij gegraven zijt, 51 : 1. Hij en ik waren op hetzelfde uur begonnen; de afstand tussen beide kerkgebouwen was zeker een kwartier fietsen; maar ik heb nog ruim een kwartier naar hem kunnen luisteren. En toen was ik toch heus een tikje ontmoedigd. Niet om wat ik van zijn preek opving, maar om mijn eigen preken. Mijmerend trapte ik naar huis: ik had de brand der zonde met een paar emmertjes water trachten te blussen; en daar in de Rafaëlpleinkerk stond een Jan van der Heyden als een waterkanon te spuiten. Professor Vollenhoven, die zich onder de kerkgangers bevond, gaf me zijn indruk weer in het enkele woord: het was machtig.

En met die indruk zijn duizenden uit de kerk, waar Schilder het Woord bediende, heengegaan. Hun woord was geen punt achter het gehoorde; het was veeleer een dubbele punt: men ontkwam er niet aan, er over na te praten.


J.D. B.




a. Geen verdere bibliografische gegevens getraceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000