De dolende ridder vindt zijn burcht

De Bazuin. Officieel orgaan van de Theologische Hogeschool te Kampen

104e jaargang, 1961
nummer 5 (geen paginering) (3 februari 1961)

a



Het kleurrijke gobelin van Schilders levensverhaal vertoont in zijn vele afwisselende voorstellingen ook enige tafereeltjes van anecdotische aard.

Dat verstrooidheid een eigenschap zou zijn, waaraan men kan herkennen, of een professor uit het goede hout gesneden is, of een eis, waaraan men moet beantwoorden om het tot een professoraat te brengen, gelooft niemand. Er worden wel eens amusante grappen gespuid over sommige hoogleraren, die aan deze spreekwoordelijke verstrooidheid leden; maar ze worden zo graag herhaald juist omdat ze zeldzaam zijn; bovendien kan men die verstrooidheid opvatten als een exclusieve concentratie op de wetenschappelijke arbeid, die de aan-dacht voor wat daarbuiten valt, afsnijdt. Wie onze tegenwoordige hoogleraren ontmoet, ondergaat heus niet de gewaarwording, dat ze met afwezige blik in starende ogen naar hogere sferen turen, onttrokken aan het lagere aardse gedoe, waarin andere stervelingen genoodzaakt zijn zich te dompelen. Ze staan midden in, en dan niet alleen het woelige kerkelijke, maar ook het gistende maatschappelijke leven; ze nemen, vaak zelfs als leiders, deel aan vergaderingen en conferenties; ze lichten in bladen ons volk in over actuele vraagstukken en bewegingen. En daarin dwalen ze niet af.

Ook Schilder heeft zijn benoeming als professor waarlijk niet te danken aan de faam, dat hij zo verstrooid zou zijn. Bij iemand, die zozeer oog had voor grote en kleine verschijnselen op allerlei gebied, die zo sterk attentie betoonde voor de concrete werkelijkheid van het gewone leven, kan men van verstrooidheid niet spreken. Als Schilder daarmee behept was geweest, zou hij nooit een voorman hebben kunnen zijn in een felle kerkelijke strijd, die tot organisatie van een nieuwe, omvangrijke kerkengroep geleid heeft.

Toch, van de dromerigheid zijner jongelingsjaren vinden we nog resten, als hij op preektournee is. Dat bracht hem wel eens in een lastig parket, waarvan daarna enkel het vermakelijke overbleef.


Op een zaterdagmiddag stapte hij eens op de fiets om in een dorp in de omgeving van de Dedemsvaart de diensten van de zondag te vervullen. Tot Zwolle ging alles goed. Wie in Kampen de Zwolseweg inslaat, kan onmogelijk ergens anders dan in Overijssels hoofdstad terechtkomen. Voorbij Zwolle ontstonden de bezwaren, vooral toen de duisternis inviel. Schilder raakte het spoor bijster. Zo nu en dan ontwaarde hij een wegwijzer; dan pootte hij zijn fiets tegen de paal, klom op het zadel en lichtte de plaatsaanduidingen met een lucifer bij. Maar even later was hij de kluts weer kwijt. Hij wist niet beter te doen dan maar een cafeetje binnen te gaan om naar de weg te informeren. Daar zat juist een man, die opmerkte, dat hij dezelfde richting uit moest, en voorstelde, Schilder te begeleiden. Haast had de man evenwel niet; en onze kandidaat, die niet zo laat op zijn logeeradres wilde zijn, zat te popelen van ongeduld. Zijn gids pakte nog eens een borreltje en nog een; en om hem tot meegaan te bewegen, betaalde Schilder de hele vertering van de drinkebroer en zei kordaat: we gaan!

Broederlijk reden ze naast elkaar, totdat de onvaste metgezel tegen Schilder aanbotste. Beiden rolden ze over de grond. Schilder krabbelde overeind en karde langzaam verder om de man gelegenheid te geven, hem in te halen. Toen dit al te lang duurde, stapte Schilder maar eens af en keek achterom. Heel in de verte zag hij het zich verwijderende achterlichtje van zijn reisgenoot. Het was heel laat geworden, toen hij bij zijn gastheer aanklopte.

Zijn enige avontuur was het niet. Eens, toen hij in het Westen van het land had gepreekt, nam hij zijn terugweg over Amsterdam, waar hij een goede kennis wilde opzoeken. Deze bracht hem naar de Zwolse boot, die ’s avonds om negen uur uit Amsterdam zou vertrekken. In de salon van de boot raakten ze zo diep in een onderhoud gewikkeld, dat geen van tweeën iets merkte van de waarschuwende fluitsignalen, van het loswerpen der walkettingen of van al het geraas, waarmee de afvaart van een boot gepaard gaat. Ze waren al een eind op het IJ, toen het tot hen doordrong, dat ze voeren. Voor Schilder was het zo erg niet; wel voor de ander, die een betrekking waarnam, waarin in die week nachtdienst verricht moest worden. Gelukkig moest de boot schutten in de Oranjesluizen; daar kon de ontscheping plaats vinden. Maar vandaar stelde geen bus- of tramverbinding in staat vóór tien uur binnen te zijn.

Komischer nog was, wat Schilder overkwam, toen hij weer eens in het Westen was voorgegaan. ’s Maandags deed hij opnieuw Amsterdam aan; hij aanvaardde de reis naar Kampen nu met de laatste trein. Dit was van Amersfoort af een stoptrein, of zoals het destijds heette, een boemeltje. Het is onnodig te zeggen, dat hij de tijd, die het toen anderhalf uur lange traject nam, aan lectuur besteedde; en daarin stoorde niemand hem, want na een van de tussenstations zat hij alleen in zijn coupé. Maar de vermoeienissen van de dag, het trage tempo van de trein, het eentonig ritme van het geluid der wielen, het herhaaldelijk stoppen, maakten hem slaperig; en na de laatste halteplaats, nog slechts enkele kilometers van Zwolle, dutte hij in. De trein denderde over de IJsselbrug, knarste in de wissels, stond met een schok stil; Schilder ontwaakte er niet door.

De wagons waren anders ingericht dan zoals wij ze nu kennen. Ze hadden geen doorlopende gang of middenpad. Elke coupé besloeg de hele ruimte van wand tot wand en had aan beide zijden een deur, die men alleen aan de buitenkant kon openen. De perrons in Zwolle waren nog niet verhoogd; om een coupé te controlen, moest dus de conducteur een paar treeplanken bestijgen. Dat er een passagier was achtergebleven, ontging aan het personeel; de gaslampen werden gedoofd en het treinstel kroop naar het emplacement, waar het op dood spoor werd gezet.

Daar deed Schilder de ogen open; om hem heen was het stikdonker; en aanvankelijk kon hij er zich geen rekenschap van geven, waar hij beland was. Hij boog zich door het eerst door hem geopende raampje naar buiten, sloeg de klink om, draaide de kruk open en strompelde toen zonder besef van richting over de wirwar van rails. Hij vond tenslotte een hek, waar hij overheen klauterde; en daar stond hij in de nachtelijke stad; de aansluiting naar Kampen had hij gemist.

Waarschijnlijk zou elk ander in dit geval dan maar naar Kampen zijn getippeld; de afstand bedroeg niet meer dan veertien kilometer. Meer dan eens maakten we als studenten, om zestig cent uit te sparen, een trip naar Zwolle, heen en weer op de benenwagen, of, zoals we geleerd zeiden: per pedes apostolorum. Bij Schilder kwam die gedachte echter niet op; en zo zwalkte hij die nacht door Zwolle, dat hij in die uren wel drie, vier keer zal hebben door-kruist. Het eerste treintje bracht hem eindelijk in de prille ochtend naar Kampen, waar zijn moeder over zijn uitblijven in grote ongerustheid verkeerde.


Zijn eigenlijke bestemming, de pastorie, bereikte hij evenwel op normale wijze. Hij ontving beroepen, deed een keus, en verblijdde de gemeente van Ambt-Vollenhove met het bericht van aanneming. Nu liep alles van een leien dakje. Hij huwde met mej. A.J. Walter en verbond zich op zondag 21 juni 1914 aan de gemeente.

Meer nog dan bij zijn eerste optreden in Kampen was het een feestdag, voor hemzelf en zijn vrouw, voor zijn moeder, die bij hen kwam inwonen, voor zijn familie; maar evenzeer ook voor zijn vrienden en kennissen. Een heel koppel belangstellenden, niet enkel studenten, maar ook leeftijdsgenoten van Schilder uit de Kamper kringen, trok er die zondagochtend al vroeg op uit, per fiets; dat mòcht toen zo ongeveer al; en over de bedenkelijke omstandigheid, dat we van het veer over het Zwarte Water bij Genemuiden gebruik moesten maken, stapten we zonder gewetensknaging maar heen. De grote club van jongemensen was de hele dag de gast van het echtpaar Schilder, dat ons laafde en voedde; en na de intreepreek, toen er voor ons geen ruimte in de pastorie overbleef, bood het bos van het in de nabijheid liggende kasteel gelegenheid tot een gezellige wandeling.

De tekst van de intreepreek gaf te kennen, dat de jonge dominee Schilder niet de pretentie voerde, dat hij het alleen wist of voor het zeggen zou hebben. Hij was ontleend aan 1 Joh., waar de apostel in hoofdstuk 2 : 20 uitspreekt: gij hebt de zalving van den Heilige en gij weet alle dingen. De nieuwe vertaling, die luidt: gij weet dat allen, bestond nog niet. Of zijn hoorders uit en door de preek begrepen hebben, dat zij alle dingen wisten? Ik vermoed, dat ze veel meer de indruk gekregen hebben, dat ze nog niets wisten, en dat ze nog heel wat zouden moeten leren om hun nieuwe predikant te kunnen volgen. Als gewoonlijk was het een knap stuk werk, naar inhoud en vorm; maar men moest er bijblijven, en dan nòg werd men verzwolgen door een stroom van meeslepende gedachten, waarin men moeilijk zijn hersens drijvende kon houden.

Zo begon de ambtelijke dienst van de man, die steeds meer van zich zou doen spreken. Ach, het was alles zo goed, we zouden willen zeggen, zo idyllisch. Wie had toen kunnen vermoeden, waar het op uit zou lopen? En juist wie Schilder zijn eerste schreden zag zetten op zijn pad door de Kerken, en dus de tegenstelling kent met wat zijn voeten later aan stof hebben opgeworpen; wie op het contrast let tussen dat schone, veelbelovende begin, en het jammerlijke einde in de schorsing en afzetting, voelt het schrijnendste de pijn, juist híj, dat Schilder de spil is geworden van een groepsvorming, de leider van een oppositie, die zich tenslotte toegespitst heeft in een fatale kerkscheuring.


J.D. B.


Naschrift. Aan de heer W.C.F. Scheps ben ik dank verschuldigd, omdat hij me in staat stelde, een correctie in een vorig artikel aan te brengen. Het was inderdaad dr. J.R. Callenbach, die „in de tijd, dat winterlezingen hoogtij vierden, het land door ging met lezingen over Gezelle”. Maar dr. Callenbach was niet in Den Haag, doch te Rotterdam predikant.


J.D. B.




a. Geen verdere bibliografische gegevens getraceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000