Door een gekleurde bril

De Bazuin. Officieel orgaan van de Theologische Hogeschool te Kampen

104e jaargang, 1961
nummer 2 (geen paginering) (13 januari 1961)

a



In het jaar, waarin Schilder onder het praetoraat van de latere, reeds op vijfenvijftigjarige leeftijd overleden ds. F.H. van Loon het ab-actiaat waarnam, van midden 1911 tot midden 1912, waren volgens zijn in de almanak opgenomen jaarverslag de verhoudingen in het Corps verre van ideaal. Het is merkwaardig, dat zowel daarvóór als daarna de overzichten een heel wat mildere toon aanslaan; toch, als de opvolger van Schilder in deze functie, de latere dr. C. Bouma, die op de leeftijd van zesenzestig jaren van ons heenging, in het overzicht van zijn hand opmerkt, dat het droevige beeld, door zijn voorganger getekend, tot nadenken heeftgestemd, en dat ook in het toen afgesloten Corpsjaar veel in ijver en samenwerking beter had gekund, dan ligt daarin besloten, dat de felle aanklachten van Schilder, hoewel onder de invloed van persoonlijke krenking overdreven, niet geheel van grond ontbloot waren.

In de eerste plaats leed de onderlinge eenheid door het gemis van eenstemmigheid in de beoordeling van de door ons gememoreerde professorale bemoeiingen. De studentengemeenschap vertoonde een nogal gevarieerde samenstelling, ook wat de vooropleiding betreft. Verschillenden, onder wie ook Schilder, hadden het gymnasium doorlopen. Maar heel wat anderen waren na afgelegd staatsexamen of een daarmee ongeveer gelijkstaand toelatingsexamen ingeschreven en hadden voordien een maatschappelijk beroep, vaak bij het onderwijs, bekleed. Een onderscheid in mentaliteit liet zich niet altijd loochenen. En nu beweren we niet, dat de grenslijnen steeds samenvielen; maar over het algemeen kenmerkten zich de oud-gymnasiasten door een grotere mate van zelfstandigheid tegenover ingrepen van het college van hoogleraren dan zij, die langs een andere weg student waren geworden. De laatsten bogen doorgaans al spoedig het hoofd, wanneer van boven af weer eens een bevel of een verbod werd uitgevaardigd, dat de eerstgenoemden niet konden billijken, omdat ze er een beknotting van hun rechtmatige vrijheid in zagen. En dit leidde dan tot botsingen in het Corps zelf.

Ze ontstonden ten aanzien van de N.C.S.V. Strikt verboden werd het lidmaatschap niet, ook niet door de uitspraak van de Leeuwarder Synode in 1920. Deze kerkvergadering waardeerde zelfs het goede, dat in die organisatie niet te ontkennen viel, maar achtte aan het lidmaatschap toch zo grote bezwaren voor Gereformeerde studenten verbonden, dat ze er bij allen, die geroepen waren tot het geven van leiding aan die studenten, op aandrong, die bezwaren aan hen onder het oog te brengen en hun het lidmaatschap ernstig te ontraden. In Kampen was voor een verbod nog te minder aanleiding. omdat het daar een louter Gereformeerde afdeling van de N.C.S.V. gold. Maar in Kampen was het ook zó, dat dringende afrading het karakter kreeg van een interdict. Toen ook een deel van de studenten zich tegenstanders van de N.C.S.V. betoonden, stierf de afdeling langzamerhand af. In Amsterdam bestond eveneens verdeeldheid; maar daar probeerden sommige van de hoogleraren, het Gereformeerde element te versterken. De afdeling daar bleef ongerept.

En niet minder ten opzichte van het ontgroenen wilden sommigen de professorale inmengingen onvoorwaardelijk accepteren, terwijl anderen van mening waren, dat, om met C. Bouma in het jaarverslag, dat hij als ab-actis uitbracht, te spreken, „de reglementering van de toelating der aankomende studenten geweigerd is, ten spijt van ons overleg, door een macht, die wij niet daartoe aangewezen, op een wijze, die wij niet rechtvaardig oordeelden”.

*

We zijn nu meteen al overgegleden naar een tweede punt: in het jaar van Schilders ab-actiaat was de herziening van de Corpswet en de wijziging van reglementen aan de orde. En dit was allerminst naar de zin van Schilder gelopen. We hebben vroeger opgemerkt, dat hij alle kanten had uitgekund. Hij zou een scherpzinnig jurist hebben kunnen worden. Hij kon een wet tot het geraamte uitbenen. Vele van zijn artikelen later in de pers verdeelde hij in streng gescheiden paragrafen; en zelfs in een onderhoud onder vier ogen heb ik het beleefd, dat hij een heel betoog opzette in de schematische vorm van een romeinse I, nader uitgewerkt in de punten 1, 2, 3, met onder elk van die cijfers nog weer a, b en c.

Het laat zich dan ook verstaan, dat het Schilder niet lekker lag, dat van meet af iet de officiële weg was betreden, waardoor de voornaamste poging tot revisie van de wet mislukt was, terwijl hij daarnaast meende te kunnen constateren, dat op illegale wijze wèl een incidentele verandering was tot stand gekomen. Hij hoopte daarom, dat de pogingen tot wijziging mochten worden voortgezet; dit achtte hij nodig, opdat voor een groot deel „de inferieure praktijken, die bij de meeste senaatsverkiezingen zich voordoen, onmogelijk gemaakt worden”.

Inferieure praktijken, het zijn woorden, die later nog menigmaal over zijn lippen zullen vloeien. Als hem de voet werd dwarsgezet; als hij een meerderheid tegenover zich vond, die hem geen gelijk gaf, en hem verzocht, dan maar eens de minste te wezen; als hij zich weer eens achteruitgezet voelde, dan vermoedde hij al spoedig minderwaardig geïntrigeer. Zeker, er zullen meer dan eens onzuivere motieven zijn binnengedrongen; waar en wanneer is dit volstrekt uitgesloten; maar voor Schilder namen die over het algemeen zulke monsterachtige proporties aan, dat hij er niet over- en langsheen meer zag om toch ook de puurheid van bedoeling, of een oprecht inzicht en overtuiging bij anderen in het oog te vatten.

En niet minder viel later bij hem op, dat hij een synodaal besluit, een uitspraak, een vraag, die hem raakten, woord voor woord ging ontleden en in dat analyseren van kracht beroven, doordat hij een misschien iets ongelukkig getroffen formulering tot een steen des aanstoots maakte. Een zo adaequaat mogelijke uitdrukking van wat men van mening is, blijft altijd eis; maar men kan in de duiding ervan ook al te formalistisch en juridisch te werk gaan en dan een ander versteld doen staan over wat men alzo uit een uitspraak weet te puren. Wie wel eens een verweerschrift van Schilder heeft gelezen, ontkomt niet aan de indruk, dat hij beweringen, waarin hij zich niet vindenkan, aan splinters slaat om dan splinter voor splinter aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen. Die spitsvondigheid was Schilder reeds in zijn studententijd eigen.

Een derde ondergrond van Schilders beschuldigingen in zijn jaaroverzicht was het naar zijn oordeel kwijnen der echte amicitia, der ongeveinsde vriendschap. Ook hier zag hij naar mijn eigen ervaring door een gekleurde bril.

Het spreekt vanzelf, dat zelfs in een Corps met slechts weinig leden niet allen met even dikke vriendschapsbanden aan elkaar gehecht zijn. Het is heel natuurlijk, dat de een zich meer tot deze, de ander tot gene aangetrokken voelt. Er waren speciale kameraadschappen van twee jongemannen, en ook groepjes van drie of vier vrienden. Men kon hen samen geregeld op de wandeling zien of op een kamer bij elkaar aantreffen, meermalen ook in gemeenschappelijk studeren. De factoren, die dit bepaalden, lagen werkelijk niet op het niveau van maatschappelijke welstand of afkomst; ze sproten voort, als overal, uit een onberedeneerde mate van meer of minder sympathie voor elkander en elkaars karakter. Ook de landaard sprak mee. Van Fries tot Fries ging altijd een magnetische aantrekkingskracht uit. Was je eens bij een Fries op bezoek en in het meest interessante gesprek gewikkeld, dan kwam daar een abrupt einde aan, zodra een andere Fries binnenstapte; dan kon je meteen inpakken, omdat de heren dadelijk op hun eigen taal oversprongen.

Maar een hinderpaal voor ware vriendschap heeft dit nooit gevormd. Douwe van Dijk, de nu geëmeriteerde predikant van de vrijgemaakte Kerk van Groningen, en Klaas Schilder gingen voor elkaar door het vuur, al sprak elk van hen een andere moedertaal. En globaal waren de onderlinge verhoudingen uitstekend. In die wereld vol illusie deed de ruzie geen wezenlijke afbreuk aan de vriendschap. We konden elkaar waarderen, ieder met zijn eigen gaven en talenten en opvattingen; en we waren niet te enghartig om het gulweg te erkennen als sommigen onzer boven de rest uitstaken in bekwaamheid en eruditie. Dit bleef zo, ook toen we later her en der verspreid in de pastorie zaten. Men ontmoette elkander niet, of onmiddellijk klonk weer de joviale, amicale toon van begroeting. Eerst het kerkelijke conflict heeft een breuk geslagen.

Schilder evenwel, die in alles, ondanks zijn uiterlijke kalmte en zijn vriendelijke tegemoetkoming, zolang men hem maar niet tegensprak, fel leefde, hanteerde zo nu en dan reeds het zwart-wit schema. Hij was in zijn vriendschap absoluut, tenzij er enige wrijving kwam. Hij was ook in zijn antipathie absoluut. Wie hem niet aanstond, lag er bij hem uit.


J.D. B.




a. Geen verdere bibliografische gegevens getraceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000