Rumor in corpore illustrissimo

De Bazuin. Officieel orgaan van de Theologische Hogeschool te Kampen

103e jaargang, 1960
nummer 46 (geen paginering) (11 november 1960)

a



Het vreemde opschrift schrikke niemand af; wat nu volgt zal het wel vertalen.

Onze karakterschets van Schilder bracht naar voren, dat in hem als student reeds de gedachte wrokte, dat het bij velen aan waarachtige waardering voor zijn rijk beïnstrumenteerde persoonlijkheid en van zijn eminente gaven schortte. Het vermoeden, dat men hem niet accepteerde zoals hij in werkelijkheid was, dat men hem niet ten volle tot zijn recht deed komen, maar integendeel hem tegenwerkte, dwarsboomde, achteruit drukte, had toen al wortel in hem geschoten.

Was dit een ingeboren trek in hem? Is het ontstaan uit een innerlijk conflict tussen de zelfontdekking aan zijn diepe en tegelijk veelzijdige begaafdheid, èn de blijvende herinnering aan zijn eenvoudige afkomst, de indrukken van het milieu, waarin hij dagelijks verkeerde?

Makkelijker, hoewel ook niet met een simpel ja of neen, is de vraag te beantwoorden, of de contacten met anderen aanleiding gaven tot het gevoel van minderwaardigheid, als contrapool van een besef van meerderwaardigheid.

Hij kon zich niet diets maken, dat zijn bekwaamheden niet werden erkend. Stilzwijgend of uitgesproken bewonderden hem zijn medestudenten. En zijn professoren, die waarlijk niet een zo beperkte blik op hun discipelen hadden, dat ze het uitblinken van Schilder niet opmerkten, honoreerden zijn studie en ijver, en zeker ook zijn geniale aanleg, bij zijn kandidaatsexamen met een „cum laude”.

Daarnaast evenwel deed de jonge Schilder enige andere ervaringen op, waarop we al wezen. De geringschatting, die menigeen in die jaren het „Kamper schooltje” toedroeg, trof met anderen ook hèm. Werden de Kampenezen wel voor „vol” aangezien? Het incident, waarvan we de vorige keer melding maakten, was van strikter persoonlijke aard. De goedbedoelde poging van een hem vererende vriend, die, om hem voor afval te hoeden, een intiem gesprek, waarin Schilder zijn hevige twijfel had geuit, aan de hoogleraar Lindeboom overbracht, was wel geëigend om in hem de mening te versterken, dat hij belaagd werd. Het liep met een sisser af; maar Schilder had even de inquisitie geroken. En die lucht is in zijn neus blijven hangen: als later zijn opvattingen tegenspraak ontmoeten, snuift hij haar ogenblikkelijk weer naar binnen; en zijn overigens helder oordeel wordt er zó door beneveld, dat hij zich van stonde aan schrap zet en instee van mee te werken aan de gewenste opklaring, fel verontwaardigd in oppositie gaat.

*

Was misschien Schilder bovendien nog van mening, dat de Kamper Schoolkring, hoe welwillend ze hem ook gezind was, hem toch niet voldeende ruimte bood tot brede wiekslag? Men zou geneigd zijn, dit te veronderstellen. Ligt het niet voor de hand, bij voorbaat aan te nemen, dat zijn universele geest behoefte had aan wijdere horizon dan destijds om Kampen heen getrokken lag? Het programma der theologische studie was traditioneel bepaald en dus beperkt. Er waren slechts vier, daarna vijf, hoogleraren, wier colleges hij volgen kon. Het getal studenten was spoedig geteld. De aderlatingen van 1902 en 1904 hadden veel kostbaar bloed afgetapt. Toen Schilder in 1910 werd ingeschreven, was de School de bloedarmoede nog niet te boven. Het was een sombere kwakkeltijd; het kon zomeren of winteren. Het jaar, waarin Schilder aankwam, bracht wel een merkbare versterking, toen het verrassende aantal van tien jongemannen de dunne gelederen aanvulde; maar daarna was de oogst maar weer droevig schraal. Schilders bijdragen in de jaarlijkse almanak en in het blad „De Monitor” mochten aanspraak maken op de belangstelling van meer lezers en toehoorders dan hem beschoren waren.

Toch hebben we er nooit iets van bespeurd, dat hij een drang had, uit die enge grenzen uit te breken. Hij was, en is heel zijn leven gebleven de Kamper jongen, die zich onvervreemdbaar gebonden wist aan zijn geboortegrond. Wel sloot bij zich niet angstvallig op, als de wijsgeer Kant in Koningsbergen, binnen de poorten van zijn Hanzestad; toen hij klaar was, ging hij de wijde wereld in, maar die wereld strekte zich aanvankelijk niet verder dan enkele kilometers buiten Kampen, in het toen nog afgelegen gebied van Vollenhove.

Later sprong hij iets ongebondener door ons land: Vlaardingen, Gorinchem, Delft, Oegstgeest, Rotterdam-Delfshaven. Hij verbleef voor zijn doctorale studie en zijn promotie enkele maanden te Erlangen in Duitsland; en ondernam tweemaal een reis naar Amerika. Maar dat hij voorts vaak over de grenzen trok, is me niet bekend. En toen zijn benoeming tot hoogleraar hem weer naar Kampen terugriep, voelde hij zich daar helemaal op zijn gemak. Kampen was het nest, waarin hij het zich behaaglijk maakte.

*

Maar binnen de cirkel van het studentenleven was het voor hem dan toch wel een bittere pil, dat de hoogste waardigheid, waartoe „Fides” zijn zonen kon roepen, hem ontging.

We moeten hier terugkomen op wat we al eerder aanroerden: de Senaatsverkiezing van 1912. Om ons geheugen op te frissen, zij herhaald, dat Schilder ernstig in aanmerking kwam voor de benoeming tot Praetor, dus tot de eerste man in het Corps en in de Senaat, die elders als Rector wordt aangeduid. Er was echter nog een andere, niet minder serieuze kandidaat, wiens wetenschappelijke kwakteiten, ook toen reeds in het oog lopende, hem een professorenzetel aan de Vrije Universiteit hebben bezorgd. Er is geen reden, zijn naam achter te houden. Het is prof. dr. J. Waterink, die kort geleden zijn zeventigste verjaardag mocht vieren.

Het kon in het studentencorps zo nu en dan wel eens hevig stormen. Wie de verslagen in de almanak over de verschillende Corpsjaren naleest, ziet zich daarvan op de hoogte gebracht, al begrijpt een buitenstaander het fijne van de zaak niet volkomen.

Zo vernemen we uit het overzicht, dat de heer G.J. Pon,tier als ab-actis over 1909/1910 ons voorlegt, dat het hem moeilijk valt, verslag uit te brengen voor wat de Senaat betreft. Hij wil zich dan ook tot de objectieve feiten bepalen: twee Senaatsleden zagen zich zedelijk genoodzaakt voor hun waardigheid te bedanken.

Het is zo de gewoonte onder ons, de kwalificatie „zedelijk” te verbinden met het zevende gebod. Daarvan was echter toen gelukkig geen sprake. Maar er waren toch dingen voorgevallen, die uit moreel oogpunt niet door de beugel konden. In de lijst der studenten van dezelfde almanak 1911 draagt een der namen een sterretje, met de verduidelijking: deze heer is geen Corpslid; iets, dat een hoge zeldzaamheid was.

Een nasleep hadden deze gebeurtenissen echter niet. „Deze heer” is een achtenswaardig predikant geworden, die jarenlang met ere de Kerken heeft gediend. En heel die geschiedenis was in korte tijd vergeten.

Dat kunnen we nu echter niet zeggen van wat zich afgespeeld heeft in het Corpsjaar 1911/1912. Dat muisje had een staart, waarover men nog tijden daarna kon struikelen. Daarom grijpen we nog even terug op wat we er in een voorafgaand nummer al over meegedeeld hebben.

De verkiezingsstrijd verspreidde heel wat hitte om zich heen. De kansen van de beide kandidaten wogen ongeveer tegen elkaar op. Niemand kon voorspellen, wie met het praetorenlint zou gaan strijken. De uitslag was evenwel een totaal andere dan voor mogelijk werd gehouden. Want noch Schilder, noch Waterink behaalde een meerderheid, maar tot elks verbazing viel aan de gulle, joviale Jaap de Waard de eer te beurt.

De Waard was een aan Schilder verknochte vriend; hij bleef hem ook trouw in de Vrijmaking. En zeker is, dat Schilder aan De Waard de voorkeur gaf boven Waterink. Maar die voldoening verzachtte slechts heel weinig zijn teleurstelling, dat hijzelf gepasseerd was. Hij heeft dit nooit kunnen verkroppen. Hij nam deze nederlaag allerminst sportief. Van de aftredende Senaat was hij toen zelf ab-actis. Het was dus zijn taak, in het jaaroverzicht van 12 juni 1912 het verloop vast te leggen.

We zullen zien, hoe hij over deze rumor in Corpore illustrissimo, deze rel in het roemruchte Corps, oordeelde, welke beschouwingen bij eraan verbond, en welke consequenties hij er uit trok.


J.D. B.




a. Geen verdere bibliografische gegevens getraceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000