Een incident

De Bazuin. Officieel orgaan van de Theologische Hogeschool te Kampen

103e jaargang, 1960
nummer 45 (geen paginering) (4 november 1960)

a



Het onbehagen van Schilder als begeleidend verschijnsel van zijn gevoelen en gevoel, dat hij achtergesteld, niet voor vol aangezien en zelfs belaagd werd, hebben we in eerste instantie in verband gebracht met de ervaring, die alle studenten van zijn generatie mèt hem deelden, dat in die tijd de opleiding te Kampen door talrijken als minderwaardig aan die te Amsterdam werd beschouwd.

Geheel afgezien van de wetenschappelijke kwaliteiten der hoogleraren stond het toen immers voor velen zo, dat tegenover de universitaire godgeleerde faculteit het Kamper „schooltje”, zoals menigeen zich graag uitdrukte, niet boven de rang van een seminarie uitsteeg. In Amsterdam beoefende men theologische wetenschap; Kampen gold als een instructiebataljon voor de militia Christi in het predikambt, waarop de jonge mannen werden „afgericht”. In de IJstad tierde de wetenschap op wijde akkers onder de blote hemel; de inrichting der Kerken in het stedeke aan de IJssel was een broeikasje, waarin kasplantjes beschut en beveiligd opgekweekt werden. Amsterdam schonk de brede blik; Kampen deed bekrompen aan. De Hogeschool had haar taak volbracht, als ze haar discipelen maar genoeg bagage had meegegeven om naar de pastorie te kunnen trekken; voor voortzetting van de studie tot het behalen van de doctorstitel bood het geen gelegenheid.

Nog even dook dit, toch louter theoretische verschil, onlangs op, toen in het débat in de Tweede Kamer over de nieuwe regeling van het Hoger Onderwijs, naar aanleiding van het amendement van magister Stokman tot subsidiëring van de theologische faculteiten der bijzondere Universiteiten, de afgevaardigde dr. Vondeling de vraag stelde, of de Vrije Universiteit nu opleidde tot theologen of tot dominees. De repliek van dr. Bruins Slot, dat in de Gereformeerde Kerken de dienaren des Woords theoloog zijn, kan met een kleine restrictie worden aangevuld: in onze Kerken zijn de theologen dienaren des Woords. Uitgezonderd zijn enkel de vrouwelijke theologen, aan wie het ambt is ontzegd. Naar ons weten zijn er maar weinigen, die aan de Vrije theologie gestudeerd en dan niet predikant geworden zijn, of hoogleraar in de Godgeleerdheid, die hun radicaal van dienaar des Woords niet verliezen.

Maar vroeger was het verschil tussen wetenschapsbeoefening en opleiding een der criteria, waaraan gemeten Amsterdam boven Kampen uitstak. En het was in die jaren, dat Schilder zich voorbereidde voor het ambt. Ook toen hij zich voluit betoonde man van gedegen wetenschap en van brede culturele ontwikkeling te zijn, boetten die herinneringen bij hem aan levendigheid niets in; ze hebben zijn houding voor een aanzienlijk deel mee bepaald.


Hebben we hiermee de algemene sfeer weergegeven, waarin mèt Schilder wij allen ademden, we moeten nu vervolgens een paar strikt persoonlijke ondervindingen memoreren, die in Schilders studententijd zijn wantrouwen hebben kunnen oproepen of versterken, en die aan zijn vermoeden, dat men hem niet mocht, zelfs dat men iets tegen hem had, voor zijn besef zekerheid gaven.

Het voegt ons niet, enkele zeer tere en pijnlijke aangelegenheden op te rakelen, die, al speelden ze zich midden tussen het publiek af en al hebben ze een nooit uitgewiste indruk bij Schilder nagelaten, toch van te intieme aard zijn om nu reeds vermeld te mogen worden.

Dit bezwaar treft niet een paar andere voorvallen, waarvan ik meen, dat ze ter belichting van de figuur van Schilder niet behoeven verzwegen te worden.

We hebben er vroeger al op gewezen, dat geestelijke groeistuipen aan de student Schilder niet bespaard zijn gebleven. Achter zijn uiterlijke kalmte verborg zich een vulkaan. Niet het rustig vlietende beekje, dat zich door vriendelijke, in puur zonnelicht badende, akkers kronkelt, maar de woeste bergstroom, die zich ongetemd naar beneden stort, kan als beeld van hem in die jaren dienst doen. Hij verdiepte zich in allerlei, ook ongeloofstheorieën, en was menigmaal zeer kritisch gestemd tegenover de overgeleverde waarheid. Dat barstte niet altijd uit; maar áls hij zich eens liet gaan, sleurde hij rotsen mee.

We hebben eveneens gezien, dat hij zich vrienden verwierf, die hem hoog vereerden en dat deden blijken in gul onthaal. Welnu, in een vertrouwelijk ogenblik op de kamer van een dier medestudenten gaf hij zich bloot. Hij zocht een uitweg voor zijn twijfelingen, zijn bedenkingen, zijn innerlijke strijd. Hij opende heel zijn hart.

Die vriend schrok daar zo van, dat hij zich naar een der professoren haastte, aan wie hij verslag van dit hem schokkende onderhoud uitbracht. Daartoe koos hij . . . professor Lindeboom uit. Welke uitnemende hoedanigheden men ook aan deze kloeke belijder van de waarheid Gods kan toeschrijven — als het om dergelijke moeilijkheden ging, was men bij hem net aan het verkeerde adres. Lindeboom was een held van oervaste overtuiging, een vurige bestrijder van alles wat niet uit de Geest was. Hij was niet de aangewezen man, bij wie men veel begrip voor intellectueele twijfel kon vinden. En hij nam de zaak dan ook dadelijk zo hoog op, dat hij het hele college van hoogleraren ervan in kennis stelde en op een vergadering aandrong, om maatregelen te treffen.

Had die vriend zich nu totde zachtmoedige Honig, tot de goedmoedige Bouwman, tot de nuchtere Noordtzij gewend, dan zouden dezen Schilder zeker eens bij zich ontboden hebben om hem in zijn geestelijke nood bij te staan. Nu echter hing de toekomst van Schilder als predikant aan een zijden draadje.

Het was de oude professor Noordtzij, die alles weer in goede banen leidde. Ik kan me vergissen; maar Noordtzij was iemand, die in zo’n geval kordaat naar de woning van een student kon stappen om daar zonder bellen of kloppen binnen te vallen en, als de gezochte niet thuis was, bedaard op hem te zitten wachten. Ik laat in het midden, of het zo gebeurde; het is mogelijk, dat hij Schilder bij zich op de la Sablonièrekade liet komen.

Hoe ook, hij gaf er de wel wat uit het veld geslagen jongeman duchtig van langs. Echter niet om wat deze op de studentenkamer opgebiecht had, maar om het feit, dat Schilder zo stom was geweest, zijn worsteling aan een ander aldus te openbaren. Men trekke hieruit nu niet de conclusie, dat Noordtzij, zulke dingen niet ernstig opvatte. Maar hij kende het hart van jonge mensen; hij verstond hun vragen, die de studie der theologie oproept bij wie nadenken; hij wist van de onvermijdelijke botsingen in de confrontering van de belijdenis met wat daartegen indruist, en hij sprak daar ook met Schilder over. Maar hij liet hem gaan met het bemoedigende woord: werk je er maar doorheen; het komt wel terecht.


De vergadering der hoogleraren had gelukkig geen kwade gevolgen voor Schilder. Het staat me niet meer voor, of hij daar nog op het matje is geroepen. Maar het liep met een sisser af, dank zij Noordtzij’s bemiddeling.

Of Lindeboom het daarmee eens was, kan ik evenmin zeggen. Tussen deze beide professoren, zo geheel verschillend van aard en kijk op de dingen, was het niet steeds koek en ei.

Maar men begrijpt, dat het voor Schilder kritieke momenten zijn geweest, waarvan de heugenis in hem nooit is vervaagd. Hij had toen glad kunnen mislukken en verongelukken.

Later, toen hij zelf doceerde, heeft hij die geschiedenis nog eens met me opgehaald. Hij was toen in de gelegenheid, de notulen uit die jaren op te slaan.

En zeker, zijn oordeel was toen milder dan tijdens dit conflict zelf. Hij zag het ook niet als verraaad, als verklapperij, dat die vriend hem had aangebracht. Hij schreef het toe aan oprechte bezorgdheid voor zijn zieleheil. En hij heeft zijn twijfel totaal overwonnen. Maar dat zijn vertrouwen er door gedeukt werd, is zeker. Ligt ook hierin soms een verklaring van de latere argwaan, die hem vlot deed denken, dat hij van afwijking beschuldigd werd, ook als men er alleen op uit was, zijn gevoelens eens nader te bezien in samensprekingen, waarin hij volstrekt niet op het bankje der beklaagden werd gezet?

Dit incident heeft ook anderen wel iets geleerd. Op preektournee ontmoet ik meermalen solide ouderlingen, die voorheen als catechisanten zich onderscheidden door onverschilligheid, ongezeglijkheid, recalcitrantie, en van wie ik vreesde, dat er niets zou terecht komen.

Laat ons geduld hebben. Gods Geest heeft het ook. Hij wederbaart ook tot het zacht gemoed, dat Hij leidt in het effen recht,des Heren. Hij doet weerspannige mensen voor God nederig te voet vallen om van Hem zijn wegen te leren.


J.D. B.




a. Geen verdere bibliografische gegevens getraceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000