Lessen der historie

De Bazuin. Officieel orgaan van de Theologische Hogeschool te Kampen

103e jaargang, 1960
nummer 44 (geen paginering) (28 oktober 1960)

a



In onze artikelen van de laatste weken zijn we al een eind vooruit gelopen. Vanuit Schilders studentenjaren trokken we meteen maar één bepaalde lijn door, die in zijn verdere leven niet afgebroken is. Het betrof zijn houding jegens de Vrije Universiteit. Er was aanleiding, om even vooruit te grijpen. In Schilders achterhoofd, zoals men dit pleegt te zeggen, had zich de gedachte genesteld, dat hij achtergesteld werd, dat hij niet tenvolle meetelde. Dat gevoel bleef hem bij, ook toen hij hoogleraar was; maar toen bracht hij dat in verband met het feit, dat hij professor was aan de Hogeschool, die in veler schatting toch maar enkele graden beneden de opleiding in Amsterdam stond. Niet, dat hij ooit een katheder aan de Vrije Universiteit zou geambieerd hebben. Neen, maar Kampen moest uit de vernedering worden opgeheven; dit wilde hij bereiken door de colleges op hoog peil te brengen, waarvoor we niets anders dan waardering moeten hebben; doch daarnaast ook, door allerlei activiteit, waarin de Vrije betrokken was, hoogst bedenkelijk te doen voorkomen. En dat was de schaduwkant van zijn prijzenswaardig ijveren voor de eer van de School der Kerken. Hij had ook duidelijk ongelijk. Om ons alleen tot de theologische faculteit te bepalen, niemand zal durven beweren, dat zij, door te participeren in de calvinistenbond, en samenwerking te zoeken met wie niet in alles gelijk dachten als wij, ook maar iets van haar calvinistisch, gereformeerd karakter heeft ingeboet. Niemand? Dat is te sterk gesproken. Ettelijke vrijgemaakten duwen haar nog in de verdachtenhoek. Onze lagere scholen, ook die op de grondslag van de gereformeerde belijdenis steunen, voldoen al niet aan de toets der zuiverheid. Ze zijn afgegleden en vormen daardoor een gevaar voor de kindertjes der „voortgaande reformatie”-ouders. Voor een Universiteit moet men dus nog veel meer beducht zijn; zijn in deze inrichtingen van hoger onderwijs niet alle dwalingen door heel de geschiedenis heen geboren?

Het zou consequent zijn, dat de Vrijgemaakten ook een eigen Universiteit zouden stichten. Apart hoger onderwijs ligt in het verlengde van lager en middelbaar onderwijs. We zien daar wel niets van komen; maar dat is dan een kwestie van onmacht, niet van onwil.

*

Intussen hebben we, om alle factoren tot zuivere beoordeling in rekening te brengen, in ons nummer van 23 september j.l. ook naar voren gebracht, dat Schilders ervaringen, en die van zijn studentengeneratie, nu juist niet van die aard waren, dat ze ons destijds in liefde voor de Vrije Universiteit deden ontvlammen.

We hebben in Kampen kandidaten zien wandelen, voor wie menige kansel gesloten was, enkel omdat zij aan de Hogeschool hun opleiding hadden genoten. We hebben het aanschouwd, dat in de kerk, als er een collecte voor de eigen School der Kerken werd gehouden, iemand demonstratief van tussen duim en wijsvinger de helft van een cent, zegge en schrijve: een half eentje, in de zak liet vallen. Meer was de Hogeschool hem niet waard; en op een ostentatieve wijze beleed hij het stuk van zijn geloofsbelijdenis, die ons in Zondag 38 verplicht tot het onderhouden van het predikambt en de scholen.

Het is mogelijk, dat van de andere zijde dergelijke dingen ook zijn voorgevallen. Maar ik meen, dat dit dan een (verkeerde) reactie was. Kampen is altijd uitgeweest op het bevorderen van de vrede; en als er verkeerde dingen zijn gebeurd, dan was dat een antwoord op wat zo diep kon kwetsen.

En nu kunnen we uit de moeilijkheden, waarvoor Schilder onze Kerken geplaatst heeft, dus ook wel enige wijsheid putten.

Allereerst dit, dat we de belde inrichtingen, die de opleiding van onze aanstaande predikanten behartigen, zich naar haar eigen aard, haar eigen karakter, laten ontwikkelen. Of daar nu ook het jus promovendi, de bevoegdheid om de doctorsbul uit te reiken, onder begrepen is, daarop gaan we nu niet in. Ook wie die vraag bevestigend zou willen beantwoorden, begrijpt wel, dat hij die oude kwestie thans liever maar niet meer ter sprake moet brengen. Men kan de tegenwoordige regeling, zoals die in de Calvijn-academie tot stand kwam, een onbevredigende oplossing achten; men zal geen nieuw twistvuur op het altaar willen leggen en beseffen, dat men ijzer niet met handen breken kan. Het was een der fouten van Schilder, dat hij meende, dit wel te kunnen. De gelegenheid tot doctoreren is ook in Kampen geboden, en wel in zo nauw contact met het onderricht aan de Hogeschool, dat dit er geheel op gericht is, de kandidaten in staat te stellen, zonder lacunes de doctorale colleges met vrucht te volgen.

Daarom, dit in de tweede plaats, is er geen enkele reden om ook maar enigszins uit de hoogte op Kampen neer te zien. Dat heeft trouwens nooit gepast aan mensen, die zelf niet academisch gevormd zijn. Als zo iemand ook vroeger zich laatdunkend uitliet, was dat in zijn mond niets anders dan napraterij. Nu zal men tegenwoordig niet vaak meer kleinerend over de Hogeschool horen spreken. Maar het moet ons van het hart, dat ze bij verschillenden toch niet zo in de belangstelling staat als ze verdient. Zo nu en dan ontmoeten we nog wel broeders, voor wie de Vrije Universiteit het een en het al is; Kampen wordt door hen vrijwel genegeerd. Ze zijn tuk op het vernemen van hoge aantallen professoren en studenten in Amsterdam; hoe het in Kampen gaat, kan hun niet schelen. Alleen de twee collectes per jaar herinneren hen er aan, dat er ook nog zoiets als een Theologische Hogeschool is. Bij anderen is het nog erger; zij komen er rond voor uit, dat die Hogeschool een overbodige luxe is. Men kon het voor haar geofferde geld beter aan andere belangen besteden. We klagen niet over schriele inkomsten voor Kampen; de lijsten van contributies in ons blad zouden ons rechtstreeks tegenspreken. Maar anderzijds is het ook waar, dat de collecten voor de theologische faculteit steeds een hoger eindbedrag noteren dan voor de Hogeschool.

Tenslotte, het is zeer gewenst, dat er niet een zo in het oog lopend verschil is tussen de studenten, die in Amsterdam, en die in Kampen klaar komen. Meer evenwichtigheid zou ook in de Kerken geen kwaad doen. Er zijn classes, waar een van Kampen afkomstige predikant zich als een witte raaf tussen al de anderen voelt, die in hun Alma Mater onderling een sterke band hebben. Natuurlijk, men kan niemand dwingen. Maar men kan wel een aankomende student aan-, doch ook afraden, naar Kampen te gaan. Toen eens uit het Westen een jongeman erop stond, aan de Hogeschool voorbereid te worden, zette bijkans heel de, uit de Doleantie voortgekomen, gemeente een gezicht, of het hem in zijn bovenkamer schortte. Zijn vader had geen andere verontschuldiging dan; hij wil niet anders. Later zei deze vader, dat hij heel blij geweest was met die keus van zijn zoon.

Men redeneert wel eens, vooral als het een jonge vriend van het platteland betreft: hij moet eerst maar eens mens worden, en daartoe is het goed, dat hij naar de hoofdstad gaat. Ongetwijfeld, het leven is daar veelzijdiger, de sfeer anders. Maar in Kampen kan men ook van groenheid genezen worden en als mens te voorschijn komen. Mensen leren kennen, het bonte leven waarnemen? Best, maar voorlopig duikt de jonge predikant toch weer in een of ander gehucht; en als later de grote stad hem een plaats biedt, is hij ook daar toch weer zo goed als uitsluitend op de gemeente aangewezen. Dan heb je heus geen tijd om langs de straten te flaneren, om concerten bij te wonen, schouwburg en bioscoop te bezoeken. En als Kampen minder bruisend leven kent dan Amsterdam, dan heeft dat althans dit voordeel, dat de overgang naar een afgelegen dorpje, waar ’s avonds alles uitgestorven is, minder groot is.

Versta me nu wel: ik pleit er niet voor, dat al onze predikanten eigenlijk in Kampen zouden moeten studeren. Maar wel meen ik, dat we uit de historie lering moeten trekken. Als de student Schilder eens op betere wijze had kennis gemaakt met de Vrije Universiteit dan toen het geval was, wie weet of dan zijn houding ook later tegenover haar niet anders was geweest.

Er kunnen kiemen gezaaid worden, waaruit veel later dik onkruid opschiet. In de studententijd worden de fundamenten gelegd. Wat dan wordt opgedaan, werkt soms het hele verdere leven door. Men kan niet beweren, dat de oud-Kampers niet mee hun schouders zetten onder onze Universiteit. Maar laten ze dan ook als student al mogen ondervinden, dat hùn Alma Mater deelt in de liefde van heel ons volk.


J.D. B.




a. Geen verdere bibliografische gegevens getraceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000