„Die ander was een Dandy”

De Bazuin. Officieel orgaan van de Theologische Hogeschool te Kampen

103e jaargang, 1960
nummer 39 (geen paginering) (23 september 1960)

a



De normaal menselijke, dus op zichzelf niet lakenswaardige behoefte om aanvaard te worden, om erkenning en waardering te vinden, zette zich bij Schilder om in een bijzondere genegenheid tot al dan niet ware vrienden, die hem „in de watten legden”, zelfs al waren het soms lieden, die wat beschaving en levensstijl betreft zich op een veel lager vlak bewogen dan hij. Er zijn overal wel mensen, die aan maatschappelijke voorspeod en geluk een gemis aan culturele ontwikkeling paren, en die dat laatste trachten te compenseren door het zoeken van amicale en intieme omgang met een predikant, liever nog met een hoogleraar. Het streelt hen, als ze eens kunnen opscheppen: ik heb laatst nog die weleerwaarde of die hooggeleerde in mijn Cadillac mee laten rijden. Hij is bij me blijven dineren.

Zulke verzoekingen vragen veel mensenkennis van de begunstigde. Schilder was vaardig in het citeren van gevleugelde woorden van Latijnse schrijvers; maar of hij het bekende timeo Danaos et dona ferentes, ik ben op mijn hoede voor de Grieken, ook als ze geschenken aandragen, altijd in praktijk heeft gebracht, mag betwijfeld worden.

Dat hij zich aangetrokken voelde tot wie hem zoveel gulheid lieten wedervaren had als keerzijde, dat hij een vaag wantrouwen koesterde tegen anderen, die hem niet dadelijk in het gevlei kwamen en een zekere reserve tegenover hem in acht namen. Hij was makkelijk geneigd, daarin een gebrek aan waardering te zien. Is daarvan ook een oorzaak na te speuren? Ik meen van wel. Schilder liep met de gedachte, dat hij niet in tel was. Hij spiegelde zich voor, dat hij door menigeen bij anderen werd achtergesteld. Hoe dit te verklaren valt, en of daarin de eenvoudige omstandigheden, waaronder hij groot werd, meespreken, laten we in het midden; maar dat het zó is, daarvoor kan ik hemzelf als getuige laten optreden.

Dit getuigenis kan nog geverifieerd worden door ieder, die de studentenalmanak van 1910 opslaat. Onder het motto: o zeker, ik weet het, het is een doodgewone geschiedenis, ontleend aan de Franse romanschrijver Alphonse Daudet, doet hij ons delen in de eenzaamheid van een jongeman met een teleurgestelde liefde. Of hij een eigen ervaring doorgeeft, dan wel zich in de kwellingen van een ander verdiept (liefdesverdriet is een algemeen voorkomend thema), doet niet ter zake; ook wanneer ze geen persoonlijke ondervinding op dit speciale punt vertolkt, is de analyse een aanwijzing van de sombere gemoedsstemming, waarin de auteur gewoonlijk verkeerde.

Het is inderdaad een doodgewone geschiedenis. Alle liefdebetuigingen van de verliefde knaap maken op het meiske slechts een vluchtige indruk zonder dat zijn dwepend jongenshart dat merkte. Later begon ze zich bij hem te vervelen; en het slot is, dat ze onder hete tranen bekent, dat hij haar onverschillig liet. Dagen van droevig gepeins breken voor hem aan; de smart groeit bij het doorlezen van innige brieven, die hij van haar bezit. Een vurig verlangen drijft hem de straat op, langs haar huis; misschien ziet hij haar toevallig; misschien dacht zij wel aan hem en zou ze berouw krijgen.

Zó gewoon, hoe indringend ook verhaald, is deze historie, dat men er bedenking tegen zou willen maken, dat ik er ten opzichte van Schilder iets uit afleid. Kunnen niet duizenden jonge mannen een ongeveer gelijke schets in elkaar zetten? Zeker; maar tot tweemaal toe komt er een zinnetje in voor, dat nu juist tekenend is voor wat er in Schilder omging. Enkele weken nadat ze aan de jongeman de bons had gegeven, liep het meisje met een ander. En toen hij daarna nog eens naar haar venster opkeek, dacht ze aan een ander. Alweer: een doodgewone gang van zaken, zal men zeggen. Ja, maar nu komt het: die ander was eendandy”.

Voor een „dandy”, voor iemand, die méér scheen dan hij was, en die in de schaduw van de welmenende minnaar niet kon staan, had deze de aftocht moeten blazen.

Nogmaals, het doet er weinig toe, of dit nu een verhaal is, dat eigen, òf een in het generaal voorkomende belevenis onder woorden brengt; het laat ons in elk geval in Schilders ziel lezen; het ontdekt ons, dat hij het gevoel had, achtergesteld te worden. En het klinkt paradoxaal, maar het is niet onmogelijk, dat ook de vertroeteling, die Schilder van menigeen te beurt viel, daartoe een bijdrage heeft geleverd. Immers: hoeveel medelijden niet de miskende mengde zich daarin? En medelijden van anderen kan het besef van eigenwaarde deerlijk knakken.

Herkent men ook in zijn latere leven die trek nog in hem? Wekte hij niet de indruk, alsof hij eerst tegen iemand moest opklauteren, voordat hij meende van aangezicht tot aangezicht, op dezelfde hoogte, met hem te kunnen spreken?

*

Tegenover de vaak uitbundige hulde, waarmee sommigen naar Schilder opkeken, kreeg een minder spectaculair zich uitende, maar toch wel oprechte waardering, die anderen hem toedroegen, allicht de schijn van een gemis aan althans genoegzaam rechtdoen aan zijn grote gaven. Was dit misschien een der bronnen, waaruit zijn achterdocht voortsproot? Voedde ook dit zijn verdenking, dat hij achteruit gedrukt werd?

Om volledig te zijn, mogen we niet nalaten te wijzen op concrete ervaringen, die tot wantrouwen rechtvaardige aanleiding gaven.

De eerste is van algemene aard; ze werd opgedaan door allen, die in die jaren in het stadje aan de IJssel studeerden. Ze werd ons berokkend door onze toekomstige collega’s die aan de Vrije Universiteit de colleges volgden. Zij zagen met een niet eens verholen minachting op ons neer. Wij waren maar „Kampenezen”. De kerkelijke opleiding droeg nog niet eens de naam van Hogeschool; ze stond in veler achting aangeschreven als een seminarie. Echt wetenschappelijk werden we daar niet gevormd. Men kon er niet eens promoveren. Van bredere ontwikkeling kon geen sprake zijn in dat kleine, doodse oord, waar het leven even dromerig voortkroop als het water van de rivier er langs stroomde. Alles ging er spiegelglad, zonder een golfslag van emotie, zonder de branding van problemen. Het was een broeikas van zorgvuldig opgekweekte plantjes, naar één model gefatsoeneerd. De Inrichting der Kerken was een africhting tot het ambt. De wijze, waarop zelfs op een diësviering of bij een lustrum de afgevaardigden van het bevriende Corps der Amsterdamse studenten ons dit alles meermalen te kennen gaven, streed niet alleen tegen de hoffelijkheid, die een gast tegenover zijn gastheer behoort te betrachten, maar was ook diep kwetsend. En dit trof te meer, omdat we van de kant van de S.S.R., de corporatie van geestverwante studenten aan de openbare Universiteiten, steeds met warme hartelijkheid werden bejegend.

Ik haal dit niet op als nu nog een verwijt. We zijn veel te blij, dat de verhoudingen in de loop van de tijd zich ten gunste hebben gewijzigd, al is mogelijk een superioriteitsgevoel aan de overzijde van het IJsselmeer nog niet totaal verdwenen. En toen die generatie ouder en wijzer was geworden, ontstond door nabuurschap een prettige collegialiteit en door de ontmoeting in allerlei kerkelijke verbanden een open samenwerking. waarin niet de vraag, waar je vandaan kwam, doch de vraag, of je iets betekende, de norm van elkaars beoordeling werd. En waar dit nog niet voor de volle honderd procent de doorslag geeft, moet daar noodzakelijk naar gestreefd worden.

In Schilders hart zijn de angels blijven steken. En het moet erkend: ze zijn er nog wel eens dieper ingeduwd, bijvoorbeeld, toen dr. H.H. Kuyper zich denigrerend uitliet over „baardeloze knapen”. Bij Schilder kwam toen weer het oude zeer boven; zie je wel, wij zijn „maar” van Kampen. Dat professor Kuyper dit ermee bedoelde, geloven we niet; onvoorzichtig was dit woord echter in de toen al gespannen verhoudingen wel.

Schilder heeft zich met heel zijn persoon ingezet voor onze Hogeschool. Als hij later over haar de banvloek niet had uitgesproken, zou ze hem enkel dank verschuldigd zijn.

Maar aan zijn ijveren voor haar verbond zich ook een schaduw. De ruimte voor dit artikel is weer verbruikt; we wenden ons dus voor een week van die schaduw af.


J.D. B.




a. Geen verdere bibliografische gegevens getraceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000