De eenzame zoekt gemeenschap

De Bazuin. Officieel orgaan van de Theologische Hogeschool te Kampen

103e jaargang, 1960
nummer 36 (geen paginering) (2 september 1960)

a



Men zou er aan kunnen twijfelen, of één enkel varium uit een vroegere almanak van „Fides” dat bovendien op een lichamelijke beweging, op iets uiterlijks dus, betrekking heeft, een voldoende hecht aanknopingspunt biedt om er een beschouwing over de gedrukte stemming, waarin de student Schilder gemeenlijk verkeerde, aan vast te haken.

Wie echter, ten onrechte, meent, dat een op Schilder toegepast citaat uit een door hem zelf geleverde bijdrage, waarin hij hoogstwaarschijnlijk een persoonlijke ervaring weergeeft, niet genoeg zegt, zal dan van nog een tweetal andere varia kennis willen nemen, die merkwaardigerwijze een gelijk geluid doen horen.

Het eerste is ontleend aan de dichter B. van Meurs, en luidt: de vraag, waarom hij brommig is, beantwoordt hij met nieuw gebrom, hij weet ook zelf niet recht, waarom. Het andere noemt hem, naar de titel van een werk van Ibsen, (schrik niet!): een vijand van het volk.

Nu hebben we al eerder ervoor gewaarschuwd, dat men die varia niet voor de volle honderd procent serieus moet nemen. Het zou onjuist zijn, als men zich Schilder voorstelde als een jonge man, die altijd grommend over straat ging of zich in gezelschap als een Nurks gedroeg. Dat hij die indruk wel eens maakte, zal vooral aan zijn manier van spreken hebben gelegen. Een welluidende stem bezat hij bepaald niet; voor zanger was hij niet in de wieg gelegd. Hij praatte vlug, slikte woorden in, liet vele letters niet tot haar recht komen. Afgeleerd heeft hij dit nooit volledig. Dikwijls werd ook later de klacht vernomen, dat men hem zo moeilijk kon verstaan. Dat hij toch grote scharen volk trok en men aan zijn lippen hing, bewijst overtuigend, dat de inhoud van zijn preken zo boeiend was, dat men het er voor over had, ingespannen te willen luisteren, hoezeer dit ook kon afmatten.

Toch bevat een varium altijd wel een kern van waarheid; anders zou het terzijde gelegd zijn. Hoe joviaal Schilder ook was, zodat men niet kon beweren, dat hij onder zijn commilitones ook maar één vijand had, hij liet zich meermalen mompelend-monkelend-mopperend gaan. Er was veel, dat hem niet naar de zin was, dat hem tegenstond. Zijn kritiek spaarde dat niet, ook niet als het mensen gold.

*

Dit laatste zal dan ook de aanleiding zijn geweest, dat de toenmalige redactie van de almanak tussen hem en de titel van een van Ibsens toneelstukken verband bespeurde. Ik kan me indenken, dat deze vondst verontwaardiging wekt. Schilder een vijand des volks? In een laaiend protest zullen vele stemmen zich verenigen: hij had het volk innig lief. Zijn collega’s, met wie hij samenwerkte, de predikanten eerst, de hoogleraren daarna, hebben zich in die liefde van hem gekoesterd. Zijn studenten, die aan zijn voeten zaten, hebben van die liefde getuigd en wisten zich hunnerzijds door diepe liefde aan hem verknocht. Zijn liefde ging uit naar heel ons volk, waarover hij in zijn befaamde artikelen in „De Reformatie” van de eerste oorlogsdagen het schild ophief tegen het barbarisme van onze overheersers. In het bijzonder droeg hij het volk Gods op het hart; voor hen heeft hij gearbeid, zijn krachten verteerd; hen heeft hij onderwezen, vermaand, getroost, de zijns inziens beste paden gewezen. Zonder liefde had hij dat nooit zo kunnen doen. We mogen zelfs zeggen, dat hij in zijn meest felle strijd, die op een breuk uitliep, mee door liefde werd gedreven. Hij zag het nu eenmaal zo, dat het kerkvolk werd misleid, dat het confessioneel en kerkrechtelijk van de goede weg werd afgevoerd. Naar onze mening was zijn kijk niet zuiver; maar voor hèm stond het als een paal boven water, dat onze Synodes de Kerken in de afgrond stortten; en toen gebood zijn liefde hem, haar daarvan af te houden.

Natuurlijk stellen wij, van òns standpunt uit, dat de liefde voor de Kerk hem had moeten weerhouden van de uiterste daad der scheuring. Liefde is immers zachtmoedig. Maar wie zich een ogenblik in zijn gedachtengang verplaatst, zal niet mogen ontkennen, dat hij, behalve door andere factoren, mee door liefde voor de kerk zich liet leiden. We herinneren er aan, dat een van zijn motieven, die hij opgaf om de binding aan de synodale leerbeslissingen te weigeren, de consciëntienood van zijn discipelen was; hij nam het voor hen op; hij ging vóór en achter hen staan.

En nu lijkt het vreemd, dat we toch ook in dit varium een gehalte van waarheid opmerken.

We brengen eerlijkheidshalve in rekening, dat in het begin van onze eeuw de studenten nog een aparte kaste vormden. Min of meer is dit nog zo. De studentenmaatschappij heeft zo haar eigen wetten, zeden, gebruiken. Studenten hebben nog alével iets raars. Maar het contact met de buitenwereld is, vooral nu zoveel studerenden werkstudenten zijn en dus met het gewone leven in aanraking komen, veelvuldiger dan in die oude tijden. Toen was er een veel strenger scheiding. Een student „voelde” zich, waande zich verheven boven de rest. Tot in de kerk toe werd dit geaccentueerd, althans in Kampen. Daar hadden de studenten afzonderlijke banken, waar ze bij elkaar hokten. Daar scholen ook de professoren onder de enige luifels, die de Burgwalkerk toen rijk was. Dat is nu anders ingericht. De professorenbanken bestaan niet meer; de studenten mengen zich onder de andere kerkgangers.

Willen we billijk zijn, dan dienen we te erkennen, dat het alle jeugd eigen is, zich hoven de medemensen te verheffen. De zoon doet alsof hij het beter weet dan zijn vader. De scholier denkt zó knap te zijn, dat hij zijn leraar met strikvragen erin kan laten lopen. In de studentenwereld van destijds kreeg dit echter een exponent. Gelukkig is het een voorbijgaande kwaal. Men komt er wel achter, dat er heel wat eenvoudige, onbestudeerde mensen zijn, die in karakter, in wijsheid, in ervaring hoger staan dan wijzelf, en die ons in vele opzichten huizenhoog overtreffen.

Schilder ook was een kind van zijn tijd, al worstelde hij zich daarboven uit. Maar dat op hèm dit varium toepasselijk werd geacht, is geen willekeur geweest. Achteraf ontwaart men nog heter, hoe er, dieper dan men vermoedt, draden liggen tussen het varium en Schilder. Ibsen tekent in zijn drama „Een vijand des volks”, de figuur van Stockmann, die in zijn haat en strijd tegen onrecht en onwaarachtigheid vereenzaamt. Die Stockmann is het spiegelbeeld van Ibsen zelf. Schilder las gretig de produkten van alle grote auteurs; hij las ook Ibsen. Meer nog: er bestond een zekere affiniteit tussen hem en de Noorse schrijver; dat wil dus ook zeggen: tussen hem en de hoofdfiguur Stockmann uit „Een vijand des volks”.

*

Zó diep zochten we het echter vroeger nog niet. Ibsens toneelstukken vormden wel onze geliefde lectuur; maar verder dan zijn „Brand” en zijn „Nora” van „Het Poppenhuis” brachten we het niet. Bij het opsporen van varia snuffelden we wat in allerlei boeken; dan ineens vonden we iets, waarvan we onmiddellijk, spontaan, intuïtief zeiden: dat slaat op hem. Zo ging het ook met dit citaat; en juist dat intuïtieve was een waarborg, dat we er niet naast waren. Trouwens: Schilder zelf zat in dat jaar in de redactie van de almanak; en hij heeft dit varium zonder tegenstribbelen aanvaard. Hij had de plaatsing kunnen verhinderen; hij deed dit niet.

Hij was een eenzame figuur, zoals ieder, die boven de gewone maat uitsteekt. En waar hij met zijn ontledend-kritische geest zich aan stootte was de domheid in het gewaad van verwaandheid, de onkunde in de verpakking van geleerde woorden, de waanwijsheid, de oppervlakkigheid, het laag-bij-de-grond leven, de onoprechtheid, de bekrompenheid, de beperktheid van inzicht, die hem in de samenleving ergerden. Hij zag daar met minachting op neer, maar wist zich dikwijls machteloos om het te veranderen.

Herkent men daarin niet nog iets van de latere Schilder? Hij haalde de schouders op over mensen, die de vlucht van zijn geniale gedachten in zijn preken niet konden volgen. Eens, kort voor de volkerenkrijg, hield hij een lezing over het nationaal-socialisme. In de kerk met twaalfhonderd zitplaatsen waren slechts goed honderd aanwezigen. Dit al kon hij moeilijk verkroppen. Maar nog heftiger ontbrandde zijn toorn, toen ik hem meedeelde, wat ik uit aller mond had opgevangen, dat ze van heel zijn betoog geen sikkepit hadden begrepen.

Ligt, niet alleen, maar toch óók hierin niet de verklaring van het feit, dat hij zich exclusief al meer verbond aan die groepen onder ons volk, en aan die kring van leerlingen, die hem verstonden, en werd zo de groepsvorming niet in de hand gewerkt?

Zijn enthousiaste volgelingen hieven zijn eenzaamheid op.


J.D. B.




a. Geen verdere bibliografische gegevens getraceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000