Dodelijke ernst als gevolg van absoluutheid

De Bazuin. Officieel orgaan van de Theologische Hogeschool te Kampen

103e jaargang, 1960
nummer 34 (geen paginering) (19 augustus 1960)

a



Voor de zware, maar tegelijk ook zo blijde dienst in zijn kerk en rijk had God hem bestemd, — met deze eens door professor C. Veenhof geschreven woorden eindigde ons vorige artikel.

Aan de blijdschap was Schilder in zijn studententijd voorlopig echter nog niet toe. Later, toen hij zijn standpunt ingenomen, en een onschokbare overtuiging gewonnen had, heeft hij, ook onder vaak ziedende verontwaardiging, die hem beving, en onder veel moeite en verdriet, die hem overkwamen, en die hij zich ook wel eens zelf op de hals haalde, met vreugde gearbeid. Maar tijdens zijn voorbereiding leefde hij voor zichzelf zwaar en tilde hij zwaar. Ongetwijfeld, ook toen baarde de studie, de onderdompeling in de stroom van gedachten van theologen, wijsgeren, dichters en litteratoren hem blijdschap, en niet zelden gaf hij zich over aan verrukking. Maar de levendigste indruk, die omgang en gesprek met hem achterlieten, was die van somberheid. Men kon toen niet van hem zeggen, wat na zijn sterven beweerd is, dat het leven hem een feest was. Ik kan me niet herinneren, datik hem ooit schaterend heb horen lachen. Hij lachte weleens, doch altijd meer zichtbaar dan hoorbaar. Zijn hele lichaam was dan in schuddende beweging; maar het geluid, dat hij voortbracht, versterkte niet de lachsalvo’s, die in een gezelschap van studenten nog al eens losbarstten. Miste hij de kostelijke gave van de humor? Wie ooit naar zijn „Monitor” heeft geluisterd, weet wel anders. Maar evenzeer staat voor mij vast, dat zijn humor al spoedig de grens naar de ironie overschreed; en tussen de ironie en het sarcasme lag voor hem dan verder slechts één stap. Humor lacht hartelijk; ironie glimlacht; sarcasme hult zich nooit in lachplooien.

Men kan opwerpen, dat Schilders leven en belevenissen en omstandigheden tè ernstig waren, om voor gezonde humor ruimte te laten. En zeker: er kunnen verwikkelingen zijn, die de laatste speelse vonk in het oog doven. We hebben dat ondervonden gedurende de laatste oorlog. In het begin gaf een serie van anekdoten over de nazi-bonzen en hun aanhang van marionetten nog verlichtend vermaak; maar naarmate de ellende langer aanhield en de druk zwaarder neerboog, verstierf de lust om in grappige verhalen nog soelaas te zoeken. Er bleef slechts plaats voor bitter sarcasme in de strijd op leven en dood.

Maar toen waren we ook teruggedrongen tot het smalle vlak van het absolute, waar de beslissing valt tussen zijn of niet-zijn, tussen ja of neen, tussen God of de duivel. En al vormt dit steeds de ondergrond van ons aller bestaan, niet èlke situatie draagt het karakter van die volatrektheid. Ook in de Kerk, in de wetenschap, in dogmatiek en exegese, in ons beoordelen van feiten en verschijnselen, moeten we oog hebben voor de relativiteit der dingen. Vurig beleden stelsels en ideologieën, hoe gevaarlijk ze ook haar duizenden kunnen verslaan en om haar verderfelijke invloed tot protest ons nopen, lossen later zichzelf op als wolken voor de zon. En dit is niet alleen het lot van wat gebrouwen wordt tegenover de onvergankelijke waarheid Gods. Het treft niet minder alle menselijke vertolking van die waarheid. Ook ónze wereldbeschouwing, óns wereldbeeld, is veranderd, hoezeer men het weleer steunen liet op uitspraken der Schrift. Want dieper onderzoek van de Bijbel bracht helderder licht over veel, dat vroeger werd misverstaan.

En slechts waar de betrekkelijkheid van kennis en actie wordt doorzien, kan de humor bloeien. We hebben het meegemaakt op kerkelijke vergaderingen, waar het bedenkelijk spande en vóór en tegen scherp tegen elkaar botsten, dat een enkele olijke opmerking, zo losjesweg neerfladderend, een bevrijdende uitwerking had. De stroeve gezichten klaarden op; de zware woorden weken voor een opluchtend gelach. Men kreeg dan het ootmoedige gevoel: waarmaken we ons zo druk over; waarom toch vliegen we als bloeddorstige gieren op elkaar af? Over tien of twintig jaar is de kwestie, die ons nu hete hoofden bezorgt, in het geheel niet actueel meer; en dan nemen we aan, wat nu ons verzet nog oproept.

Voorbeelden? Bijna veertig jaar geleden hete debatten over het actieve stemrecht onzer vrouwelijke leden, dat in een gemeente in de classis, waarin ik toen diende, was ingevoerd.

Hoevelen draaien tegenwoordig dáárvoor hun hand nog om? In diezelfde tijd: bedreiging met afscheiding, als er ook maar één gezang zou worden toegevoegd aan de negen sinds eeuwen geijkte. Hoevelen zijn er thans, die niet met hartelust onze later ingevoerde liederen zingen?

Wie bij het absolute zweert, boort zijn twee vingers in het hart van de humor. Hitler verstond geen humor. De Sovjetleiders hebben hun volk verleerd om „de traan en de lach” te mengen. Want zij zijn absolutisten; en die kweken gewoonlijk enkel tranen. Zelfs de ironie is een banneling; de heerschappij is onverdeeld aan het sarcasme, de verscheurder van het vlees, en van de de geest.

*

Nu moet ik voor tweeërlei misvatting waken.

Men verdenke mij niet, dat ik het leven opvat als een spel van betrekkelijkheden, als een onbezorgd kansspel. Ik heb het al gezegd: de ondergrond van ons bestaan rust in het absolute. De laatste ernst is een absolute ernst. Maar, al is de bodem der zee vaste grond, de golven deinen, wisselen, verdringen elkaar. De golven zijn het betrekkelijke op het fundament van het volstrekte.

*

En het tweede, waartegen ik moet waarschuwen, is, dat men niet de conclusie trekt, als zou ik Schilder, en de beweging, die zich aan hein verbond, willen gelijkstellen met fascistische, nationaal-socialistische of bolsjewistische voormannen en stelsels. Het gelovig-moedig optreden van Schilder tegen de daemonie, die hij ten koste van zijn vrijheid dorst te weerstaan, zou de geringste poging daartoe als infaam aan de kaak stellen. Van welke publikaties ging in de eerste maanden van de bezetting, toen een slap en bedriegelijk afwachten bijna iedereen de tong verlamde, zoveel bemoediging en activering uit als van Schilders artikelen in „De Reformatie”? Bovendien, ook dit heb ik reeds gezegd: in tal van zijn uitingen, vooral in zijn ingenieuze woordspelingen, verborg zich een werkelijk milde humor.

Maar als die vlot opliep tot ironie of zichscherp sleep tot sarcasme, kan dit dan louter verklaard worden uit de ernst, waarmee hem zijn zorgvolle jeugd, zijn verwarringsvolle rijping, en later zijn strijd op vele fronten, het leven deden beschouwen? Al met al was Schilder toch een bevoorrechte jonge man; en niet zonder reden werd hij jaren daarna eens het zondagskind onder zijn collega’s genoemd.

Zat er niet meer achter? We hebben al eerder op Schilders neiging tot het absolute gewezen. Hij erkende zeker ook volmondig, dat we ten dele kennen; maar binnen die relativiteit was hij absoluut. Tussen zwart en wit kan de humor moeilijk ontspruiten. Als de tulp of de hyacint heeft de humor geestgrond nodig om te bloeien.

De absoluutheid was ook een der kenmerken van de beweging der jongeren van omstreeks 1930; en ze is het nog van de vrijgemaakte kringen. Vergeten we het niet: het hing in 1930 al in de lucht, in de politieke sfeer. Geen enkele beweging staat ooit geheel los van de tijd, waarin ze opkomt en vorm krijgt; in zoverre heeft elke beweging iets relatiefs.

Doorlopend treft ons de dodelijke ernst, waarmee de pers van de vrijgemaakten haar inhoud redigeert, waarmee men daar alle kerkelijke zaken behandelt, ook de minst belangrijke; waarmee muggen tot olifanten worden opgeblazen, zodat onbenullige verschillen uitdijen tot geweldige conflicten, die haast niet meer te beslechten zijn. De humor ontbreekt.

En dat houdt hiermee verband, dat men alleen in absolute, radicale categorieën denkt en spreekt. Tussen hen en ons ligt, naar hún opvatting, niet maar een nuancering in opvatting, doch de tegenstelling van schriftuurlijk èn onschriftuurlijk, respectievelijk bovenschriftuurlijk denken, van trouw èn ontrouw aan de belijdenis, van gehoorzaamheid aan èn verwerping van de Koning der Kerk. Daarom worden op ons telkens pijlen van sarcasme afgeschoten.

*

We stemmen toe: de moeilijkheden, waarvoor we ons in de jaren van 1936 tot 1944 geplaatst zagen, waren met ernst geladen. Maar het absolutisme, waarmee toen de vernieuwers, die zichzelf als profeten en kerkhervorrners uitgaven, optraden, schroefde die ernst zo boven alle redelijke proporties op, dat de humor verbloedde.

Nog eens: we betitelen de vrijgemaakte Kerken niet als „Schilderkerkjes”, — zoals wel eens een vrijgemaakte dominee het heeft gedaan. Maar de verwantschap tussen hèm en de kerkengroep, waarvan hij de grote leider was, laat zich niet miskennen. Het stempel van zijn persoonlijkheid in vele facetten van zijn geaardheid is in die kerken niet vervaagd.


J.D. B.




a. Geen verdere bibliografische gegevens getraceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000