Een rijkbegaafde student

De Bazuin. Officieel orgaan van de Theologische Hogeschool te Kampen

103e jaargang, 1960
nummer 30 (geen paginering) (22 juli 1960)

a



Het ontwaken van de sterk geïntroverteerde jonge Schilder, in zijn vierde gymnasiumjaar, zou men kunnen vergelijken met het haastige, weelderige ontbloeien van de natuur in een verlate lente na een lange winterslaap. Wat toen bij hem uitbotte, kwam in zijn studententijd tot rijpe bloei.

Onnodig is het te zeggen, dat hij in luttele tijd zijn opleiding aan de Kamper Hogeschool voltooide. Na goed vier jaren legde hij zijn kandidaatsexamen, en dat cum laude, af.

Niet echter aan de studie alleen gaf hij zijn opmerkzaamheid. De vriendschap vroeg en kreeg ook haar deel. Het studentencorps had een grote plaats in zijn hart. Ook later, toen hij predikant en daarna hoogleraar was, leefde hij mee. De reünisten-organisatie heeft in hem, na professor Hoekstra, een stimulerende voorzitter bezeten. Dit bleef zo, totdat hij na de scheuring, als het Corps hem meedeelt, dat ondanks de kerkelijke verwijdering het erelidmaatschap, hem vroeger aangeboden, niet geännuleerd is, antwoordt, dat hij nooit lid van dat „gezelschap” is geweest, en dat er dus niets te handhaven valt. Maar dan plant hij toch zijn liefde over op het Corps van de vrijgemaakte Hogeschool, waarin hij natuurlijk de wettige voortzetting ziet van het oude F.Q.I. Het is een werkzame liefde. Een rechterlijk vonnis noopt het nieuwe Corps, van de naam „Fides Quaerit Intellectum” afstand te doen. Dan is het Schilder, die een andere naam, onder dezelfde initialen, vindt, en die zijn getrouwe discipelen een nieuw lied van ettelijke Latijnse coupletten in de mond legt.

De student Schilder is vanzelfsprekend ook lid geweest van de Senaat, het bestuur van het Corps. Maar vooral heeft hij naam gemaakt door zijn verzorging van „De Monitor”. Voor wie het niet weet, zij gezegd, dat dit een geschreven en voorgelezen kritisch-wetenschappelijk blad is, waarin met jeugdige vrijmoedigheid en zonder aanzien des persoons de fouten, gebreken, zotte situaties, die men meent op te merken, onverbloemd, maar toch ook vernuftig en humoristisch, worden gehekeld. „De Monitor” (vermaner) is een soms dartele, altijd speelse onthuller, die maskers afrukt. Zelden is het gebeurd, dat iemand, die onderhanden werd genomen, daarover werkelijk boos was, al stond hij wel eens in zijn hemd.

Als Schilder optrad, was de verwachting hoog gespannen. Ze werd nooit beschaamd. Zijn geestige zetten, zijn rake opmerkingen, zijn fijne woordspelingen lieten geen twijfel aan zijn zeldzame vindingrijkheid. Als Steven Verlare zich verlooft met mejuffrouw Krans, schiet het Schilder ogenblikkelijk te binnen, dat Steven krans betekent; en hij dicht een dithyrambe op dit dubbel bekranste paar. En niet al te ijverige student plaatst hij tegenover de wijsgeer Herakleitos; deze heet de filosoof van de lach; de student is de lach van de filosoof.


De almanakken uit de jaren 1909 tot 1913 bewaren, zoals dit gebruikelijk was onder verschillende pseudoniemen, dus niet met de eigen naam ondertekend, enkele bijdragen van Schilders hand.

Het variërende genre bewijst weer de veelzijdigheid van hem, die een der begaafdste leerlingen van de Hogeschool is geweest.

We vinden er een paar gedichten in het Grieks (op rijm!), over de ongelukkig beminnende poëet; en, onder het motto van een aanhaling uit Psalm 42: mijn ziel dorst naar de levende God, over de droefheid naar God. En geen medestudent kon deze verzen lezen zonder er een woordenboek bij te halen, ook bij een weer later gedicht over Vergeefs verlangen, toen men toch met deze vorm van Schilders uiting enigermate vertrouwd kon zijn geraakt.

Het feest van Christus’ geboorte inspireert hem tot een hymnus in het Latijn; en het Duits weet hij al even makkelijk te kneden tot een welluidend gedicht. Dat poëzie in onze taal evenmin ontbrak, is overbodig te releveren.

Met deze, boven het middelmatige ver uitgaande, prestaties zijn Schilders talenten nog volstrekt niet uitgeput. Ook het proza komt aan zijn trek in stukjes van uiteenlopende aard. Hij rondt deze periode af met een doorwrochte schets over Hebreeën 11 : 16: want gelóven moet hij, die tot God komt, dat Hij bestaat en een beloner zich toont van wie hem zoeken; onder het opschrift: Geloof en religie.

In deze tijd, zo kan men zeggen, zijn de fundamenten gelegd, waarop Schilder later zal voortbouwen. Hij zal zich nog rijker ontplooien, nog alzijdiger openbaren; de kroon van takken en bladeren zal zich verbreden en in toenemende mate vrucht dragen; maar de boom staat al stoer in de aarde geplant, als hij de pastorie intrekt. Men zal hem dan ook nooit voldoende kennen, als men niet mee in aanmerking neemt zijn studententijd, toen hij zijn wortels al diep in de bodem sloeg, waaruit hij verder consequent zou leven. Zijn spankrachtige produktiviteit, zijn subtiel taalgevoel, zijn persoonlijke stijl, die al duidelijker een eigen cachet zou krijgen — dat alles kan rechtstreeks teruggeleid worden tot de lentetijd van zijn leven. Niemand minder dan de aestheticus J.A. Rispens heeft het litteraire vermogen van Schilder geroemd.

Kenmerkend zijn de zinnen, waarmee de laatste bijdrage in de almanakken, over Geloof en religie, besluit. Nadat hij aan „de wereld van onze tijd” gevraagd heeft, of zij voor háár geloof de dood durft in te gaan; of ook: of háár geloof haar de kracht geeft om te arbeiden en óók stil te zijn, legt hij dit getuigenis af:

Wij, waarachtige christgeloovigen, kunnen arbeiden, strijden en toch rustig zijn; want ons geloof toont ons den Eeuwige en daarom de eeuwigheid; en die eeuwigheid is, wijl ze ons dienaren Gods maakt en ons hopen doet op de „kroon der rechtvaardigheid”, ons motief (kracht) en quietief (rust) tegelijk. „Rustige kracht” — dat is òns parool, ònze practijk. En wie zóó gelooft en zóó belijdt, ontvangt dezelfde verzekerdheid als de duizenden martelaren, wier dood een luid getuigenis was van deze waarheden:

God beveelt! Wij mogen niet ander!

Ons eigen hart dringt ons! Wij willen niet anders!

Of, wat hetzelfde is: Rustige — kracht . . . tot in den dood!”


Wie zo spreekt, reeds als student, kan verwacht worden, vastberaden zijn weg te gaan, zovaak hij meent, dat God iets beveelt, en zovaak zijn hart hem dan tot iets dringt, ook indien hij zich daarin zou blijken te vergissen. Er kome van wat ervan kome.

Aldus heeft Schilder als student welbewust en overvloedig gearbeid, daartoe ook in staat gesteld door een goede gezondheid. Merkwaardig was, dat hij aan slaap geen grote behoefte had. Het gebeurde wel, dat hij, samen met vrienden studerende, midden op de dag plotseling zei: ik ga even slapen. Hij zakte wat onderuit in zijn stoel, sliep onmiddellijk in terwijl de anderen gewoon doorgingen, ontwaakte na tien minuten, en was dan zoo verkwikt, dat hij een halve nacht stevig kon doorwerken.

Een nachtwerker is hij altijd gebleven, niet ten koste van de dag, maar ter verlenging van de dag.

Zo heb ik hem als student leren kennen en . . . bewonderen. Zo heb ik de rijping van zijn talenten van nabij aanschouwd.


J.D. B.




a. Geen verdere bibliografische gegevens getraceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000