Stam en takken

De Bazuin. Officieel orgaan van de Theologische Hogeschool te Kampen

103e jaargang, 1960
nummer 27 (geen paginering) (1 juli 1960)

a



De beweging der jongeren van 1930 vond onder ons kerkvolk bij velen hartelijke instemming. Men ving nieuwe klanken op in de prediking. De vastheid van het verbond der genade, het zich absoluut verlaten op de onwankelbare beloften Gods, de verantwoordelijkheid en de roeping tot een leven, dat zich onvoorwaardelijk in de dienst des Heren stelde, werden aan de gemeente met nadruk voorgehouden. Zelf gedroegen de voorgangers zich als voorbeelden. De ijver voor Gods huis dreef hen voort. Ze bereidden zich ernstig en door serieuze studie op de dienst des Woords voor. Ze maakten werk van het catechetische onderwijs. In hun pastorale arbeid schoten ze niet tekort. Daarnaast wisten ze tijd uit te trekken voor menige publikatie. En ze sloten zich niet op binnen de grenzen van hun plaatselijke kerk; op alle terreinen van het christelijke leven bewogen ze zich. Ze waren zich bewust, te leven in de laatste ure; er was zoveel te doen, en de tijd was voorts kort. Heeft niet Schilder bij dag en nacht, op zondagen en in de dagen der week, standvastig, onwankelbaar en te allen tijde overvloedig, zijn stoere kracht verteerd in het werk des Heren? Ook onder hen, die zich niet tot zijn aanhang rekenden, zal er niemand zijn, die daarvoor geen respect heeft.

Bovendien spraken die jongeren met een apodictisch aandoende zekerheid. Hun woord maakte de indruk, alsof tegenwerping onbestaanbaar was. En wie zo klaarbelijnd en rechtlijnig zijn opvattingen, als voor geen tegenspraak vatbaar, voordraagt, trekt altijd volgelingen, die elk geschipper, elk heen en weer praten, elk wikken en wegen, of het zo, maar misschien ook anders zijn kan, moede zijn.


Daaruit laat zich al veel verklaren. In de eerste plaats, dat zovele duizenden geestdriftig met de Vrijmaking meegingen. Men make geen captie op dat geestdriftig. Later hebben we wel stemmen beluisterd, die de Vrijmaking een bittere noodzaak noemden, die getuigden, dat men met pijn in het hart zich aan de oude Gereformeerde Kerken onttrok. Maar in 1945 werd de Vrijmaking werkelijk als een feest van bevrijding gevierd. Nu brak men het juk, waaronder men jarenlang had gezucht. Men had ruimte gekregen. De beweging was niet doodgelopen. En de afremming was niet gelukt. De ware Kerk was weer tot openbaring gekomen en door de onverdiende genade Gods hervonden. Een van de lievelingspsalmen, die in die dagen vaak in de „uitgeleide” Kerken gezongen werd, was: God heeft bij ons wat groots verricht, Hij zelf heeft onze druk verlicht; Hij heeft door wond’ren ons bevrijd, dies juichen wij, en zijn verblijd. En de enige smart, die het hart wondde, was, dat er nog „gevangenen” achterbleven, voor wie de bede opging, dat de Here ook hen zou wederbrengen.

Het is een steeds voorkomend verschijnsel, dat bij elke uittocht ook gemengd volk meeloopt. Dit was eveneens bij de Vrijmaking het geval. Hier en daar werd een gemeente verrast: zonder haar te raadplegen, had de Kerkeraad besloten, zich van de binding aan de synodale besluiten los te maken; en op een enkele na waren de mensen zo overbluft, dat ze stil bleven waar ze toen plotseling waren, dat wil zeggen, dat ze er zich maar in schikten, geruisloos vrijgemaakt te zijn geworden. Op andere plaatsen volgde men zonder meer de predikant; die zou het toch wel weten, wat geboden was. Soms ook was het gehechtheid aan het kerkgebouw, waar men steeds zoveel zegen had ontvangen, en waar men zich zo op zijn gemak gevoelde, die zonder verdere overwegingen tot automatische afscheiding leidde.

Merkwaardig is ook, wat onlangs een sociologisch onderzoek ons leerde. Men zal ervan gelezen hebben. Waar in Groningen de hereboeren met de „reformatie” meegingen, bleven de arbeiders aan de Gereformeerde Kerk getrouw. En omgekeerd. Voor de middenstanders is het wel kenmerkend, dat zij zich voegden bij de meerderheid. Verschillende bij-motieven hebben een rol gespeeld; eigenlijk niet eens bij-motieven, want het echte motief ontbrak.

Maar dit verhindert niet te erkennen, dat zeer velen uit volle overtuiging aan hun oude moeder de afscheidsbrief uitreikten. De heftige, onverkwikkelijke besprekingen in kerkeraadsvergaderingen met bezwaarde broeders, en niet te vergeten: zusters, die in zulke bewogen tijden zich vaak nog feller gedragen dan de broeders, bewezen het. Men was in brede kringen rijp gemaakt voor deze actie.

*

Niet alleen, dat de afsplitsing een dergelijke omvang nam en de eerste stoot al een kerkgemeenschap deed geboren worden, die beduidend groter was dan de Christelijke Gereformeerde Kerken, die in 1892 de samensmelting veroordeelden, is een gevolg van het bezielde optreden der leiders van de vernieuwingsbeweging.

Maar zij zaaiden ook reeds de kiemen van wat later met de schone naam van „doorgaande reformatie” werd gesierd.

In hun brede belangstelling hadden alle gebieden van christelijk en maatschappelijk en staatkundig leven een plaats gehad. In jongelings- en meisjes-verenigingen, in mannen- en vrouwenverenigingen, in vakbond en politieke partij hadden zij gepoogd hun invloed te doen doordringen.

En toen de scheiding eenmaal een feit was, en de aandacht niet uitsluitend meer voor de vrijmaking van achtergebleven kerken (men herinnere zich de smartelijke uitroep van ds. D. van Dijk van Groningen, voorheen te Blija: Blija, mijn Blija, waar blijf je?) werd opgeëist, wierpen ze zich weer op die andere terreinen.

Ze vroegen partij kiezen van politieke en sociale leiders. En toen deze dit weigerden en hun zaken van de kerkelijke geschillen gescheiden wilden houden, toen ze dus geen gehoor gaven aan de bewering, dat wie mee schuldig staan aan uitbanning uit de kerk door schorsing en afzetting, met de uitgestotenen ook niet als broeders kunnen saamwerken in andere verbanden, toen meenden ettelijke vrijgemaakten, dat geen andere weg hun open bleef dan de vorming van eigen organen. Een vrijgemaakt politiek verbond, vrijgemaakte vakverenigingen, een vrijgemaakt nieuwsblad, vrijgemaakte scholen over heel de linie van het onderwijs, dat waren de al dringender aangeheven leuzen.

Niet allen stemden daarmee in. Ze vonden, dat het bij de reformatie der kerk wel kon blijven. Maar dan kregen ze het etiket van niet consequent vrijgemaakt te zijn. Dan werd hun verweten, dat ze de betekenis van de Vrijmaking niet voldoende zagen.

Nog bestaat er in die kringen verschil van mening over dat doortrekken van de reformatie in alle richtin,gen. Maar wie zich daartegen kant, mag wel bedenken, dat al in de beweging zelf, lang voordat ze op een breuk uitliep, deze, door hen verfoeide, consequenties opgesloten lagen.

De „doorgaande reformatie” is een kwestie van dezelfde rechtlijnigheid, die al vóór 1936 en vóór 1944 de beweging typeerde.

En men ziet, hoe ingrijpend, hoe zich alom vertakkend, hoe expansief die beweging was. Ze greep de Kerk, ze greep tevens heel het leven aan.

Verwondert het, dat de anderen, die zich afwendden, langzamerhand tot een frontaal verzet zich genoopt achtten?


J.D. B.




a. Geen verdere bibliografische gegevens getraceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000