Zelfverzekerd optreden

De Bazuin. Officieel orgaan van de Theologische Hogeschool te Kampen

103e jaargang, 1960
nummer 26 (geen paginering) (24 juni 1960)

a



Het is volkomen te verstaan, dat vooral jonge mensen, die gegrepen zijn door nieuwe, dus fris aandoende, en bovendien met overtuiging door vereerde leidslieden voorgedragen gedachten, het moeilijk kunnen verkroppen, dat anderen het niet met hen eens zijn. Ze kunnen het niet goed hegrijpen, dat wat voor henzelf klaarder is dan het licht, bij anderen geen ingang vindt. Ze schrijven dit eerst ietwat laatdunkend nog toe aan onkunde. Wie met hen niet instemmen en niet mee voor de nieuwe opvattingen warm lopen, zitten zo zeer vastgeroest in verouderde denkschema’s en meningen, dat ze nog zo ver niet zijn om daarmee te breken en niet aanstonds bereid zijn, de gangbare opvattingen voor de nieuwe inzichten loz te laten. Men moet eigenlijk medelijden met hen hebben. Die indruk heb ik persoonlijk opgedaan, als ik eens met een groep van deze jongeren in aanraking kwam. Onderling onderhielden ze geregeld contact, ook toen ze later de pastorie betrokken hadden. Een van hen woonde in mijn onmiddellijke omgeving. Ik had wel eens iets met hem te bespreken; en soms trof ik het, dat er juist bij hem thuis een samenspreking van gelijkgezinden was. Dan voelde ik het aan, dat ze plotseling omschakelden. Heel de houding gaf te kennen, dat ik er buiten stond; ik had me tot hun beschouwingen nog niet opgewerkt; ik was nog een van de oude richting, zonder „feeling” voor wat zich met kracht baan brak. Ik vertel dit, omdat me toen al duidelijk werd, dat de beschuldiging van groepsvorming gegrond was. In het debat, dat op de rede van ds. Bremmer te Utrecht volgde, sprak ook dr. Herman Ridderbos het onomwonden uit, dat er in die dagen partijschappen werden gevormd. Aan de Hogeschool in Kampen, een brandpunt van de beweging, zal dit nog sterker ervaren zijn dan elders.

Intussen was het niet de bedoeling, een partij te blijven. Men wilde héél de Kerk achter zich krijgen. Allen moesten worden gewonnen. Die jongeren waren welsprekende propagandisten. Ze kónden ook niet anders, diep overtuigd als ze waren, dat wat zij leerden conform Schrift en belijdenis was. Ds. Bremmer beweerde op onze predikantenvergadering nu wel, dat Schilder steeds ontkend had, dat de standpunten absoluut tegenover elkaar stonden. Deze uitlating was in zoverre van waarde, dat ze thans, na meer dan twintig jaren, getuigde van een begeerte, naar elkaar toe te buigen. Maar toen destijds, de beweging om zich heen greep, werden de dingen wel zeer op scherp gesteld. Het was niet een naast elkaar zetten van meningen, die elkander wel zouden kunnen verdragen. Daarvan wilde nog wel de Synode van 1936 uitgaan; tenminste de mogelijkheid daarvan werd niet ontkend, toen Amsterdam overwoog, dat er meningen waren opgekomen, waaromtrent de voorstanders oordeelden, dat ze naar Schrift en belijdenis waren, maar die afweken van de tot nog toe gangbare opvattingen, die door anderen in even goede consciëntie in overeenstemming met die normen werden geacht. De Synode wilde dus toetsen, tegen elkaar afwegen. Individuele schrijvers mochten zich al aanstonds polemiserend tegen de nieuwe denkbeelden afzetten; de Synode deed dit niet. Ze droeg enkel aan een brede commissie een onderzoek op. Maar van de zijde der jongeren werd als een axioma geponeerd, dat de gangbare opvattingen juist streden tegen de zuivere leer van de Bijbel; en dat alleen hun zienswijze daarvan de juiste vertolking was.

*

Ze konden dus wel niet anders dan propageren. Van hun standpunt bezien was dat heilige plicht. Elke gelegenheid grepen ze dan ook aan. Ze zetten hun ideeën uiteen in hun preken, die, het moet erkend worden, de hoorders wakker hielden en bij velen aansloegen, soms insloegen. De „school van predikanten”, waarover ds. Bremmer het had, telde boeiende sprekers, wier doorwrochte en met gloed uitgesproken preken de mensen tot luisteren dwongen. De opzet, de methode, de inhoud ook, was anders dan men gewend was; men werd aan het denken gezet; dat was nog eens „graven in de Schriften”.

Periodieken, waarin uitsluitend zij de pen voerden, kleinere geschriften en boeken, die zij van de pers lieten komen, breidden voor de lezers uit wat ze als hoorders in de kerk hadden opgevangen en verspreidden zo de doctrines van de jongere garde onder het volk.

Ook de landelijke reünistenvergaderingen van F.Q.I., vóór de Kamper Hogeschooldagen gehouden, en de kleinere provinciale samenkomsten der reünisten, enkele keren in het jaar belegd, boden een platform, dat bestegen werd om te pogen veld te winnen.

Ik herinner me nog, dat eens professor Schilder, toen voorzitter van de Reünistenorganisatie, trachtte, haar te bewegen tot het indienen van een of ander vertoog bij de Synode. Het werd afgewimpeld, dank zij de protesten, waarbij vooral nu wijlen dr. C. Bouma, toen in Den Haag, op de voorgrond trad. Maar toen hadden we het gedaan. Zo drongde splijtzwam tussen de vroeger zo hecht aaneengesloten oud-Fidelen door.

De kansen, die de provinciale bijeenkomsten leverden, werden op een vergadering van de Noordhollandse reünisten, in de Kloppersingelkerk te Haarlem, door Veenhof, die daar toen predikant was, benut. Programma en onderwerp waren op de convocatie vermeld. Maar niet de aangekondigde spreker verscheen, en niet het opgegeven onderwerp kwam aan de orde. Tot aller verrassing, zonder dat iemand er iets van wist, stond plotseling professor Schilder voor de lessenaar. Veenhof leidde hem in: het zou voor ons allen wel een blijdschap zijn, dat niemand minder dan Schilder naar hier was gereisd, om tot ons te spreken; dat was een grote eer; en dergelijke fraaie zinnen meer. Hoffelijkheidshalve deden we er maar het zwijgen aan toe; we wilden de spreker niet voor het hoofd stoten; maar deze galante houding verdreef niet de verholen en nu verdrongen verontwaardiging van hen, die de geste van Veenhof niet konden toejuichen.

*

In het begin, in de eerste tijd van de beweging, werd de onkunde nog aansprakelijk gesteld voor het weigeren van bijval. Maar toen de naarstig gevoerde propaganda tal van argumenten had opgesomd voor de nieuwe denkbeelden, werd verder verzet als onwil gebrandmerkt.

Het was niet met een schouderophalend medelijden, dat professor Schilder de vergadering van de Synode te Amsterdam in 1936 verliet, toen zij tot toetsing had besloten. Hij voelde zich diep gegriefd; en hij gaf aan die stemming uitlaat in bittere woorden. De Synode wilde niet mee. Ze wilde integendeel een dam opwerpen tegen de voortgang van de ontwikkeling. Ze snoerde die af.

Het waren ongeveer de woorden, die ook ds. Bremmer in Utrecht nog bezigde. De eerste jongerenbeweging liep dood. De tweede werd afgeremd.

We zien hieruit, hoe volstrekt de overtuiging was, dat wat men voorstond, het enige ware was. Het absolutisme, dat, hoewel niet meer zo algemeen en over de hele linie, kenmerkend is voor de vrijgemaakte broeders, was toen al troef.

En ook wie met bezorgdheid in het hart de onstuimigheid van de beweging gadesloegen en zich onbehaaglijk gevoelden, moesten in elk geval toegeven, dat de zekerheid aangaande de zaken, die voor de broeders van zo hoog gewicht waren, hun diep in het hart verankerd lag. Vaak in de geschiedenis hebben theologen elkaars krachten beproefd in wat niet meer was dan een godgeleerd steekspel. Acrobatiek op het slappe koord is ook in de theologische arena meermalen ten beste gegeven. Dat was een soort tijdverdrijf. En het liet geen bloedige verwondingen, geen sporen na. Maar zo was het na 1930 niet.

Daarom ontbrandde de strijd zo hevig. Want niet iedereen, zelfs de meerderheid niet, voegde zich in het lid van de strijdbare schare, die zo doelbewust opmarcheerde.


J.D. B.




a. Geen verdere bibliografische gegevens getraceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000