Doodgelopen beweging?

De Bazuin. Officieel orgaan van de Theologische Hogeschool te Kampen

103e jaargang, 1960
nummer 24 (geen paginering) (10 juni 1960)

a



Het is altijd verheffend, wanneer in ons eigen, zo dikwijls duffe bestaan, in een vastgeroeste maatschappij, in een verstard staatkundig leven, in een onbewogen historie, en dan in het bijzonder in de geschiedenis van Christus’ Kerk, een verrassende periode van fris élan aanbreekt, die de belofte in zich bergt van een snelle opgang naar een climax.

Telkens bespeuren we, dat de brede baan omheind wordt tot een besloten ruimte, waarbinnen we dommelend rondslenteren. Het haastig voortgaan verslapt tot een suffig sloffen. Het pad raakt uitgesleten.

En als dan iemand in de ommuring een gat hakt, de daardoor ontstane windstroming ons wakker roept, en nieuwe uitzichten zich aan ons voordoen, dan kan het hart warmer gaan kloppen.

Hoe heeft in de zestiende eeuw het vrome volk niet gehuppeld van zielevreugd, toen Luther de flambouw ontstak in het schemerdonker van de late Middeleeuwen.

Het Reveil eerst, de Afscheiding daarna, ieder op zijn eigen wijze, deden het door het Rationalisme gestolde bloed van de religie weer vloeien. En hoe hebben ook wij ons verheugd, toen na jarenlange verstijving eindelijk eens wat gloed trok door het lichaam van de Hervormde Kerk in ons vaderland.

Maar tevens hebben we ervaren, dat de vreugde getemperd moet zijn door bedachtzaamheid. Waar loopt een nieuwe beweging op uit? Wat beklijft er tenslotte van? Het Reveil groef zich een te smalle en te ondiepe bedding; het werd niet een machtige stroom. En de Hervormde Kerk mag dan gelukkig geen petrefact, geen onverwrikbaar stuk steen meer zijn, maar tot op heden zet de reformatie in haar niet door; ze doet (men vergeve me het heeld) denken aan stroop, die in de winter maar moeilijk van de lepel kan loskomen.


Onze eigen Kerken hebben ook tijden van stilstand gekend, waarin haar vroegere vaart gestremd was. Het is steeds weer merkwaardig, dat zulke tijden zich melden, juist als we ons verbeelden een hoogtepunt tehebben bestegen, waar we onverstoord van een boeiend panorama mogen genieten en voor elkaar wel tentjes kunnen opslaan. Geen vaste woningen natuurlijk; we weten veel tegoed, dat we hier geen blijvende stad hebben. Maar tabernakeltjes in elk geval dan toch wel.

Dan nestelen we ons behaaglijk in de gearriveerde Kerk; en dat we verburgerlijkt zijn, laten we ons wel niet aanleunen, maar we zijn het intussen wel degelijk. Wat we verder nog te doen hebben, is enkel conserveren, onze verworvenheden beschutten, en in de weelde van ons bezit genieten.

Voor niemand wensen we onder te doen in waardering voor de grootvorst der theologie in het laatst der vorige en het begin van deze eeuw. Maar toen Kuyper het hoofd neerlegde, putte men moed uit de zekerheid, dat zijn nalatenschap ongerept zou bewaard blijven. Niet maar in deze zin, dat hij herlezen en nog eens herlezen zou worden; maar ook in de overtuiging, dat wijziging van inzichten nu wel niet meer mogelijk zou zijn. Op zijn minst handhaafden wij een sterk vermoeden, dat de meester het laatste woord wel eens gesproken zou kunnen hebben.


Al spoedig echter deden zich tekenen op, die een kentering aankondigden.

Gewoonlijk ontstaat deze door een stoot van buiten. Er zijn momenten, waarin het hele leven wordt omgewoeld. We kennen ze in ons persoonlijke bestaan. Het verlies van man of vrouw kan ons leven totaal veranderen. Ze zijn er ook in de geschiedenis van de mensheid. Een kleine vonk in opgehoopt buskruit steekt de ganse wereld in vlam. De ene ontploffing volgt op de andere. En niets kan zich aan de schokken, of aan de natrillingen onttrekken.

De eerste wereldoorlog gaf de por aan een revolutie op allerlei gebied. Op onze erve zou men beter kunnen spreken van een versnelde evolutie; gewelddadige omwentelingen bleven gelukkig uit. Maar ook de Kerk, die nu eenmaal midden in de tijden staat, of ze dat wil of niet, of ze het begeert dan wel er de ogen voor sluit, ook de Kerk ontkomt niet aan de vloed der tijden. Met volle recht kon ds. Bremmer op de predikantenvergadering van Utrecht gewagen van Bavinck in zijn latere periode. In een figuur als dr. H. Bavinck werd merkbaar, dat de lucht werkte.


En daar meldde zich aan de horizon toen de beweging der jongeren. Niet nog die, waaruit de Vrijmaking geboren werd. Het waren jongeren van een vroegere generatie. Deze overeenkomst in de bewegingen van 1920 en 1930 was er wel, dat beide malen ook ouderen mee optrokken.

Van de ritselingen in 1920 geldt, dat ze met grote verwachtingen vervulden. Zoals vaak, moge men naar tè hoge idealen hebben gegrepen en niet vrij zijn geweest van enige overdrevenheid; maar het enthousiasme deed weldadig aan. Het woord uit Psalm 103, dat het toen opgerichte weekblad met de sprekende naam „De Reformatie” van stonde aan in de kop voerde, moest bewaarheid worden: „die uwe jeugd vernieuwt als eens arends”.

Men vroeg niet om een andere, wel om een actuele belijdenis, die in de taal van de eigen tijd zich zou uitspreken over de vragen van de moderne tijd. Men bezon zich op een rijkere liturgie, op een blijder jubel in het zingen, op de houding van de Christen in de cultuur. Het waren niet slechts uiterlijke dingen, die men najoeg; niet minder krachtig drong de opwekking op waarachtig geloof, op beleving van de belijdenis, op een wandel overeenkomstig de roeping van Christus, door.

Van dit streven lijkt niet zo heel veel terecht gekomen. In de roep om een contemporain belijden vergat men allicht te zeer, dat tijdsverschijnselen dikwijls maar tijdelijke verschijnselen zijn; en dat voorzover het om fundamentele zaken ging, deze al in de bestaande confessie behandeld, aangeroerd of aangestipt zijn. Elke kersvers zich aandienende ketterij is immers een omwerking van een oude haeresie; ze kan daartoe althans als tot haar wortels worden teruggebracht. En wat de overige verlangens betreft, eerst geleidelijk aan, door langzame groei, zouden die in de loop van vele jaren verwezenlijkt worden.


Men denigreert die beweging van 1920 dan ook te zeer, als men beweert, dat zij volslagen vruchteloos is gebleven. Ze bracht geen plotselinge schok teweeg; maar haar invloed werkte ondanks de verstoring door het conflict rondom dr. Geelkerken, toch zeer zeker door.

Volgens ds. Bremmer echter is zij op niets uitgelopen. Ze had geen kracht tot doorstoten. Ze kon de problemen niet aan.

Hij ging nog verder: ze is doodgelopen in de strijd om het Schriftgezag.

Anders is het de beweging van 1930 vergaan. Zij bezat volgens hem wèl de kracht om te baren. Zij stootte wel door. Zij heeft de vervallen Kerk gezuiverd van bovenschriftuurlijke bindingen en van hiërarchische tendensen. Zij reformeerde de Kerk wezenlijk. Ze is niet doodgelopen, zoals de voorgaande beweging in 1926, maar ze is enkel afgeremd in 1944.

Dat deze kijk protest uitlokte, verwondert niet.

In de eerste plaats bleef de vrijgemaakte referent in gebreke om aan te tonen, dat de beweging van 1920 onvermijdelijk, noodzakelijk en concequent moest leiden tot de moeilijkheden van 1926. Schilder, die ook toen al krachtig op vernieuwing aandrong, was een der hevigste tegenstanders van de opvattingen van Geelkerken. En langs dit conflict heen, misschien tijdelijk daardoor enigszins afgeremd, ging de roep om vernieuwing door. Het is zelfs de vraag, of zonder 1920 de beweging van 1930 zo vaardig had kunnen opkomen.

En juist van die laatste beweging zou men kunnen zeggen, dat zíj is doodgelopen, ook al veroorzaakte zij grotere beroering dan die van 1920, en een ernstiger scheur in het lichaam van Christus.

En dit was het tweede bezwaar tegen de uiteenzetting van ds. Bremmer. Vertekende hij de gebeurtenissen van de latere jaren niet te zeer? Stelde hij ze niet te idealistisch voor, door te spreken van een „zonnige tijd”? Diende zijn beschrijving van de mislukking van de eerdere jongerenbeweging niet tot meerdere glorificatie van de volgens hem zo uitstekend geslaagde reformatorische beweging, waaraan ook hij een levendig aandeel heeft geleverd?


J.D. B.




a. Geen verdere bibliografische gegevens getraceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000