Persoonlijke invloeden

De Bazuin. Officieel orgaan van de Theologische Hogeschool te Kampen

103e jaargang, 1960
nummer 22 (geen paginering) (27 mei 1960)

a



Met dezelfde bezieling als eens professor C. Veenhof in zijn boek „Unica Catholica” schetste doctorandus Bremmer in zijn rede op de Utrechtse predikantenvergadering de jaren na 1930 als „een zonnige tijd”.

Van psychologie, niet alleen in de prediking, maar ook ter toelichting, laat staan ter verklaring van menselijke gedragingen vooral in een kerkstrijd, hebben de Vrijgemaakten zich steeds wars betuigd. Het oude gezegde: Plato is mijn vriend, maar de waarheid gaat daarboven uit, is hun in het hart gegrift. Men mag gerust zeggen, dat zij met Schilder dweepten; maar in de kerkelijke beweging, waarvan hij een grote, zo niet de voornaaste stuwkracht was, moest zijn persoon, zijn karakter, zijn psychische geaardheid, buiten beschouwing blijven. En dat niet zozeer, omdat men hem te groot, te onaantastbaar achtte voor een beoordeling, althans door wie hem niet bijvielen, naar die individuele kwaliteiten; maar omdat de enig geldende een zuiver objectieve toets moest zijn, die voor zijn optreden enkel gezocht mocht worden in de waarheid van wat hij doceerde.

Nu weten we allen, dat men met de psychologie zeer voorzichtig moet omgaan. Ze heeft in vroegere perioden vele predikers verleid tot, vooral in de lijdensweken, een uiteenrafelen van het innerlijk van Judas en Petrus, dat hun verraad en verloochening bijna aannemelijk deed voorkomen. En hoezeer psychologische onderzoekingen de verantwoordelijkheid en het schuldbegef kunnen ondermijnen, is bekend. Op de besloten avondsamenkomst aan de eerste dag van de conferentie staken de studenten, die de vergadering op rake levensliedjes vergastten, daar even de draak mee, toen ze zongen van een zakenman, die na kantoortijd wel eens uitging met zijn secretaresse, alleen maar om met haar een poosje te „klesse”; zijn vrouw was het daarmee niet eens en noemde hem een vieze, maar hij beriep zich op de psycho-analyse. Vanzelf ernstiger is de klacht, die zo nu en dan uit de mond van een rechter opgevangen wordt.

Wanneer een man van nobel karakter ons tot een zienswijze wil overhalen, die we onjuist vinden, zal zelfs grenzenloze eerbied voor zijn persoon of voor zijn bedoelingen ons niet tot toestemmen kunnen dwingen. Omgekeerd, een onverdragelijk mens kan wel eens iets verkondigen, voor de waarheid waarvan we het hoofd moeten buigen; antipathie tegen hem zal ons daarvan dan niet weerhouden.

Maar anderzijds kunnen we niet ontkennen, dat iemands persoonlijkheid èn zijn beschouwingen, zijn wijze van ageren, zijn hele openbaring in woord en daad, innig met elkaar samenhangen.

En daarvan leverde het betoog van ds. Bremmer een bewijs. Hij en zijn generatie zijn gegrepen, geboeid geworden, niet zonder meer door de dogmatische uiteenzettingen van Schilder, of door de colleges van professor Greijdanus over exegese en canoniek, maar door de figuren zelf, die ze voordroegen. Hun studententijd vinden zij zonnig, niet uitsluitend om het licht der wetenschap, dat voor hen opging, doch ook omdat zij enkele van hun leermeesters als zonnen zagen schitteren, die de troebele nevels, waarin het theologische bedrijf vóór hen onze Kerken gewikkeld had verdreven.

Heeft ds. Bremmer dan zoveel gezegd over de gidsen op zijn studiepad? Neen, dat niet. Hun namen klonken slechts een enkele maal. Maar zijn rede was meer dan een historisch exposé van gebeurtenissen. Ze was een bewogen pleidooi, waarin die zonnige tijd nog nablonk. Verre van een matte beschrijving was ze een bezield betoog, doorgloeid van een geestdrift, waaraan in de loop der jaren geen afbreuk was gedaan. Liet in het debat een andere vrijgemaakte predikant omtrent een bepaald, maar gewichtig onderdeel van de actie der Vrijmaking enige twijfel doorschemeren, ds. Bremmer was zeker van zijn zaak. Hij week geen duimbreed van zijn standpunt; zoals prof. Herman Ridderbos het uitdrukte: lieb Vaterland kann ruhig sein.

De bezieling van de spreker was niet een opwinding van het ogenblik, waarin men zo licht geraakt, als men tegenover een anders denkende schare vroegere beslissingen wil rechtvaardigen. Ze was jaren geleden opgedaan, op de collegebanken, in de tijd van vorming. Ze was eens gewekt door een hevige interesse voor wat in juist die fase van ons kerkelijke leven de geesten beroerde; door het toen ontvangen onderricht; en . . . onder of door de krachtige persoonlijke invloed van hen, die dat onderwijs gaven.


We willen ook dit laatste in aanmerking doen komen, om zo een gemakkelijke eenzijdigheid in onze voorstelling van de geestdrift, die de (toen nog) „jongeren” van de jaren na 1930 meesleepte, te ontgaan.

Men behoeft ons niet voor te houden, dat ook ouderen zich aansloten. Zelfs emeriti predikanten maakten zich van ons los en voegden zich bij de Vrijgemaakten. Maar dat ging al evenmin om buiten de invloed die voornamelijk Schilder door zijn boeken, geschriften, brochures, wekelijkse persarbeid in „De Reformatie”, maar tevens door persoonlijke ontmoetingen, uitoefende. Oók door die ontmoetingen. Schilder was veel op stap, menige treincoupé diende hem als werkkamer. Hij sprak hier en preekte daar. En als er één was, die er een neus voor had, wie zijn volgelingen waren of zouden kunnen worden, dan was hij het. Ook zijn aanhangers zorgden wel voor het leggen van contacten.

Maar de centrale van al die geladenheid moest men toch in Kampen zoeken, bij de jongeren, die aan de voeten van de hoogleraar zaten en zijn woorden indronken. Zij hadden doorlopend met hem aanraking; op hen was zijn invloed groter en directer. Zij konden zich ook ongestoord en onafgeleid daaraan overgeven. De eenenveertig oudere jaars, die, toen na de oorlog onze Hogeschool weer geopend werd, Schilder en Greijdanus volgden en aan de „nieuw gecreëerde Hogeschool” ,(de uitdrukking is van een hunner) hun studie voltooiden, vormen op een totaal van vijftig een hoger percentage dan de overgelopen predikanten op ons hele predikanteneorps. En dat er van alle toen nog college lopende studenten slechts vijftien aan „Fides” getrouw bleven, biedt ook een aanwijzing voor het beslag, dat Schilder op zijn discipelen had gelegd.

Van wat die jongeren toen zo gepakt heeft, gaf ds. Bremmer een scherp geëtst beeld. En nu de strijd iets geluwd is, het klimaat tenminste wat milder is geworden, is het mogelijk, daar beter begrip voor te hebben dan in de dagen, toen de kruitdamp om ons heen woei. Daarin ligt nog niet een verklaring van eenstemmigheid met de referent. Onomwonden is ter vergadering uitgesproken, dat het beeld vertekend was, dat het van slechts één gezichtshoek uit was belicht. Die „zonnige tijd” was voor anderen helemaal zo zonnig niet. Zij voelden zich onbehaaglijk, ongerust; en wie van hen in discussie trad, legde daarvan ook rekenschap af en wees de oorzaak daarvan aan.

Maar de conferentie stond open voor de woorden van ds. Bremmer, waarin hij zijn kijk op het conflict ten beste, helaas nog niet voor beter, gaf. Ze was bereid, in de motieven, die achter de houding staken, in te komen, zich als het ware even te plaatsen op het door ds. Bremmer en zijn medevrijgemaakten ingenomen standpunt en zo van haar eerbiediging te getuigen, niet van dat af te wijzen standpunt, maar van de overtuiging, waarmee die zienswijze aangehangen werd. Hetgeen we aan ieder oprecht mens schuldig zijn.


J.D. B.




a. Geen verdere bibliografische gegevens getraceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000