Geen verdoezeling van de geschiedenis

De Bazuin. Officieel orgaan van de Theologische Hogeschool te Kampen

103e jaargang, 1960
nummer 19 (geen paginering) (6 mei 1960)

a



Het artikel dat ds. D.J. Couvée in ons nummer van 18 maart j.l. onder het opschrift: „wat is er eigenlijk gebeurd” aan de achtergronden van de Vrijmaking wijdde, b heeft zowel afkeuring als instemming ontmoet. Hijzelf ontving een paar reacties van verschillende aard; en in brieven aan mij werd verwondering uitgesproken dat ik als redacteur deze bijdrage had geplaatst. Men achtte het in dit stadium onjuist, dat de oude geschiedenis werd opgerakeld en duchtte er een averechtse uitwerking van.

Nu is er zelden, tenminste onder mijn redacteurschap, een stuk in ons blad opgenomen, dat zozeer voorwerp van overweging is geweest als dit artikel. Na het betreurde heengaan van professor dr. de Bondt heeft de overgebleven redacteur de verantwoordelijkheid voor het accepteren van copie geheel alleen moeten dragen. Maar in dit speciale geval, nu in een spannend tijdperk ds. Couvée over het onderwerp van de dag zijn beschouwing op papier zette, hebben hij en ik herhaaldelijk met elkaar contact gehad. Onze nabuurschap bood daartoe makkelijke gelegenheid. We hebben gecorrigeerd, gecompleteerd, gereviseerd. Bovendien hebben we nog een collega om zijn beoordeling gevraagd. Eerst daarna verscheen het stuk onder de ogen van onze lezers.

Het is dus niet in een onbewaakt ogenblik naar de drukkerij gezonden. Voor sommigen, die hun misnoegen deden blijken, zal dit de zaak niet beter maken. Maar ik neem de volle verantwoording nog steeds op me. En dit niet zozeer om de instemming, die bij overname van gedeelten van dit artikel door andere organen werd betuigd. Maar vooral, wijl ik redenen aanwezig acht, om voor vervaging van wat gebeurd is te behoeden.

Men kan en mag wat zich ooit heeft voorgedaan nimmer verdoezelen. Persoonlijke ervaringen is men wel eens geneigd te vergeten. Maar in het conflict van de jaren 1944 en daarna hebben we met Kerkhistorie te doen. Meermalen komt het voor, dat een brok geschiedenis in het vergeetboek raakt. Maar de historie is een macht, die zich daarover altijd wreekt. We merken dit in deze meidagen wel, nu het twintig jaar geleden is, dat de gruwel van oorlog en terreur over ons land losbrak. De herinneringen aan die boze tijd waren al enigszins uitgewist. Het jongere geslacht, dat toen nog geboren moest worden, weet van al die ellende zo goed als niets. Maar nu er enkele malen vijf jaren verstreken zijn, nu duiken de beelden in al hun monsterachtige afschuwelijkheid weer op. Men begrijpe het goed: dit is slechts een voorbeeld. De kerkelijke strijd was van een geheel andere orde.

Misschien wil men er op wijzen, dat we door de terzijde stelling van de Vervangingsformule tot vóór 1905 zijn teruggekeerd, en dat dit insluit, dat we al wat zich in de tussenliggende jaren heeft voorgedaan, dus ook moeten uitraderen. Heeft onze Synode niet de suggestie gedaan, dat we van weerskanten de al of niet rechtmatigheid van de bindingen toen, van de schorsingen en afzettingen en buiten verband sluitingen maar aan het oordeel Gods moesten overlaten?

Duidelijk is intussen reeds geworden, dat men daar aan de kant van de Vrijgemaakten niet aan denkt. Die maatregelen hebben te diep in het vlees gesneden. In vrijgemaakte kringen vergeet men de historie niet. Ze wordt telkens weer tot actueel leven gebracht.

De opmerking is gehoord, dat wij van ónze kant toenadering en tegemoetkomendheid tonen; het opzij schuiven van de Vervangingsformule betekende een offer, eiste zelfverloochening. Maar de overzijde vraagt van ons het volle pond. Daarom kan het tot verheldering leiden, als wij onze kijk op de historie in het licht stellen. Daarop was het streven van ds. Couvée gericht. Men kan het met zijn voorstelling van zaken niet eens zijn. Het is denkbaar, dat men haar eenzijdig, niet objectief genoeg, niet feilloos, of wat al meer vindt. Maar men zie haar als een poging om in de geschiedenis een lijn te ontdekken en te trekken.

*

Voor wie het ophalen van de historie thans schadelijk menen te zijn voor de behartiging van de opheffing der scheidingen, moet het toch iets zeggen, dat op de laatstgehouden vergadering van de vereniging van predikanten in onze Kerken, in de week na Pasen te Utrecht gehouden, juist de gebeurtenissen uit de jaren van strijd aan de orde zijn geweest.

Over die vergadering zou heel veel te schrijven zijn. Men heeft het wat gechargeerde, maar naar de realiteit getekende beeld van de gemeente in doorsnee onder de ambtelijke bediening in het geestige en toch ook diep ernstige openingswoord van de voorzitter, ds. P.D. Kuiper, al in zich kunnen opnemen. We zijn hem dankbaar, dat hij deze inleiding tot de conferentie, waarvan we allen zo genoten hebben, ook nu weer voor „De Bazuin” heeft willen afstaan. Achter mij hoorde ik een toehoorder zeggen: ik wilde, dat ik dat woord op schrift had, dan kon mijn vrouw er ook van genieten.

In ons blad werd die mogelijkheid geopend. Moet men vrezen, dat ons volk niet alles, wat in dat woord werd gespuid, slikken zal? Ik geloof het niet. Wat ds. Kuiper in het midden bracht, is wel ontdekkend, maar, al willen we daar vaak niet aan, dat is toch heilzaam. En het werd gezegd met een milde humor, zonder verwijt, zonder bitterheid, terwijl ook de tekortkomingen van de predikanten niet in de schaduw werden weggewerkt.

Dat er een enorme toeloop naar de Jaarbeurs was, zal vooral toegeschreven moeten worden aan het feit, dat een vrijgemaakte dominee als referent was uitgenodigd. De gezellige zaal, die ons bijna zolang als de heugenis reikt, herbergde, was nu vervangen door een ruimere. Dit was nodig, omdat het ledental en dus ook de belangstelling groeit. In de oude ruimte zaten we opgehoopt; en in de pauze kon men zich maar moeizaam bewegen. Heel wat koppen koffie stortten haar inhoud in de mouwen van het colbertje.

Nog groter aantal aanwezigen mocht men dit keer verwachten. De collega’s van de vrijgemaakte Kerken hadden ook een invitatie ontvangen. Naar ik vernam, waren er ongeveer dertig opgekomen. Zo rijden we ons dus nu in een wel meer plaats biedende zaal, maar die helaas stukken ongezelliger is. Wie jaar op jaar de conferenties mag beleven, is er thuis. Maar het kostte me nu wat moeite, me echt thuis te voelen. Dezelfde gezichten, dezelfde klanken, maar een andere entourage.

De stemming was echter uitstekend. Ds. R.H. Bremmer van Enschede zou zich niet makkelijk een hartelijker welkom hebben kunnen voorstellen. En dat zijn optreden gewaardeerd werd, ook door hen, die het met hem niet, of op de meeste punten niet eens waren, bewees wel het applaus. In deze atmosfeer kon ds. Kuiper zich een mopje veroorloven aan het adres der vrijgemaakten, zonder gekweld te worden door de benauwenis, of hem dit wel goed zou worden afgenomen.

*

Ds. Bremmer ontmoette hier vele oude kennissen, die hij in jaren niet gezien had. Oude, goede herinneringen kwamen boven.

Zijn onderwerp had hij geformuleerd als „om het Evangelie”. Hij begon te zeggen, dat hij niet alle argumenten voor de Vrijmaking weer wilde te berde brengen. Bijna nooit is er zo’n scherpe discussie gevoerd als in de bewogen jaren van de kerkelijke strijd. Toen zijn er knopen doorgehakt; dat gaf geen oplossing. Nu moeten we ze zien te ontwarren.

Zijn eerste punt behandelde de gebeurtenissen, en vooral de achtergronden. Dus de historie; en dit gedeelte was het uitvoerigst. Daartegenover stelden de debaters hün inzicht in de geschiedenis. De eersten volstonden met het doen van enige vragen. Toen kondigde de voorzitter aan: jetzt kommen die Kanone. Nu komen de kanonnen in stelling. Berkouwer, Herman Ridderbos, Overduin en Delleman, die ieder destijds in de brandpunten hadden gestaan, reconstrueerden van hun kant de historie.

Het is ook niet te ontgaan.


J.D. B.




a. Geen verdere bibliografische gegevens getraceerd.

b. Vgl. Dirk Jacobus Couvée, ‘Wat is er eigenlijk gebeurd?’, De Bazuin 103 (1960) 12 (18 maart 1960).







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000