[Corpslied met toelichting]

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven

26e jaargang, onder redactie van K. Schilder,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1950-1951
5,56; 6,64; 7,72; 9,88; 11,104; 12,112; 13,120; 18,160; 19,168; 20,176 (4 november 1950 — 17 februari 1951)

a


IIIIIIIVVVIVIIVIIIIXX

I.

Iemand, die met ons Studentencorps meeleeft, heeft naar wij vernemen een corpslied voorgesteld, dat den nieuwen naam van het Corps tot uitdrukking brengt. Hier volgt de tekst met toelichting (de tekst is doorgenomen met een classicus):

De tekst is als volgt:


FIDES QUADRAT INTELLECTUM.

Fides Quadrat Intellectum”, —
Id in commentariis
Deus, quadrans templi tectum,
Edit caementariis,
Succinctos nos ense, trulla,
Quasset vis propemodum
Usquequaque, turba nulla
Aedis raptat saxulum.

Deus quadrans corda nostra
Regio dictamine,
Agmen tutat ab exostra,
Tenax in certamine;
Intellectum, per peccatum
Nequam, pravum, stolidum
Tradens foedus obsignatum,
Expolit in solidum

Lapis, Christe, angularis,
Lapides quadrato nos.
En, argilla regularis,
Christe, sumus: dola nos.
Tu quadrato intellectum
Undique evangelio.
Magis cornu sit erectum
Fide Quam Ingenio.


Dit vers is inmiddels op voorstel van den Senaat door het Corps oficieel aangenomen. We zijn daar blij mee, omdat we gelooven, dat het vroegere corpslied, ook uit een oogpunt van den inhoud, minder goed gedacht was (de corpsliederen zijn zoowel bij het oudere Kamper geslacht als bij N.D.D.D. en S.S.R. uit principieel oogpunt de misschien wel zwaktste stee).

Nu zitten we als redactie met een kleine moeilijkheid. Bij dit vers is een toelichting verschenen, die nog al wat latijn bevat. We vermoeden, dat het gros onzer lezers daar niet op gesteld zal zijn. Aan de andere zijde weten we, dat veel studenten en reunisten en predikanten en andere academici belangstelling hebben voor tekst én toelichting. We hopen dus geen onzer lezers te vermoeien, als we bij kleine gedeelten (zooveel er in deze rubriek plaats is) tekst en toelichting opnemen. Terwijl we dan later probeeren zullen (vertalen, vooral van verzen, blijft altijd „probeeren”, en kan nooit heelemaal lukken) van het vers in de nederlandsche taal een interpretatie te geven.

We weten immers, dat er onder hen, die geen latijn kennen, hartelijke belangstelling voor onze studenten is.

Deze week dus het begin.

En daarna wekelijks een brokje vervolg:


TOELICHTING:


1. Inzake den vorm: Het vers is een acrostichis: de beginletters van de regels vormen den naam Fides Quadrat Intellectum. De laatste regel heeft weer de letters F.Q.I.

2. Inzake den inhoud: het oude corpslied had bezwaren. Grammatische en materieele. De bewering, dat de naam van het Corps was evectum ultra coelum nubium, worde niet meer vernomen. En het wordt wel tijd, om die gloriae laureae te vervangen door bloed en zweet en tranen. Mèt den „honos magnificus”. Het faustum omen is ook niet al te best. Het nieuwe concept draagt bijbelsche motieven. Over „quadrat” inplaats van „quaerit” is elders reeds gesproken. (Ref. 25, nr. 53).

3. Regel 2, 1e couplet: „commentariu(s)m”: ein kurzes Verzeichnis, auch eine gerichtliche Registratur; pluralis: ein Buch, in welches die Verordnungen etc. (der Könige) eingetragen waren (Lexicon Catholicon Lat. Linguae, I, Lipsiae, 1794, 851). De spreuk is gedacht als uitdrukking van bijbelsche wijsheid, en dus van autoritair gezag.


II.

4. Regel 3, 1e couplet: „quadrans”: Over „quadrere” is elders — Reformatie-artikel nr. 53 vorige jrg. — gesproken; zie ook nog: Bas. Fabri, Thesaurus Eruditionis Scholasticae, rec. Stübel-Gesner, Lipsiae, 1726, i.v. agmen: agmen quadratum, quod depositum in formam aciei. Of: quadrato agmine, velut in aciem irent, ingredi suos jubet. Het woord is ook in de Vulgata bekend: 1 Kon. 5 : 17: praecepit rex, ut tollerent lapides grandes . . . . pretiosos, in fundamentum templi, & quadrarent eos. Voor wat het begrip „quadrare templum” of „templi-tectum” betreft zie Aurelii Prudentii, Psychomachia, Londini, 1824, 673, vs. 823-829:

Haec ubi dicta dedit, gradibus regina superbis
Desiliit, tantique operis Concordia consors
Metatura novum jacto fundamine templum:
Aurea planitiem spatiis percurrit arundo
Dimensis, quadrent ut quatuor undique frontes,
Ne commissuris distantibus angulus impar
Argutam mutilet per dissona semetra norman.

Toelichting (in usum Delphini): Fides descendit e solio superbo, et Concordia particeps tanti operis, ut describat graphice, jactis fundamentis, illud novum templum. Dimensis intervallis metitur aream virga aurea, ut undique quatuor frontes coëant apte . . . . Notae Variorum in Prud. etc., p. 986, quadrent: in formam quadrati consentiant (hier intransitief). Het beeld zelf ontleend aan de Openbaring van Johannes (metor, of metior: meten; tempel meten, apocalyptisch gegeven, ook wat het brengen tot een quadraatvorm betreft: 21 : 16). Intransitieve vorm, ook Calvijn. C.R., XLIX, 454, laatste regel. Voor transitief gebruik, zie artikel Oct. 1950 „De Reformatie”, en hieronder, aanteekeningen bij couplet 2. — Over de quadratura tunicarum, over tunicas, quadrata justitia beatas, over quadratum en rotundum, beide „afgerond”, undique clausae, zie Tertullianus, De Pallio, ed. Salmasius, Lugd. Bat., 1656, 110/111. — Overigens wil de regel herinneren (door het quadrare templi tectum), dat we leven in den eschatologischen tijd (quadrans, het werk is nog bezig, maar: het tectum wordt voltooid; muren en fundament zijn er al lang).

5. Regel 4, 1e couplet: „edit”: edere librum, ein Buch ausgehen lassen, Faber, 763. Vgl. edere rationes, edere exempla; vgl. Tibulus, aangehaald in: Lewis-Short, Latin Dict. s.v. edo. — „Caementariis”, daarin de gedachte van ons als „medewerkers”, mede-bouwers, bij Gods bouw zelf te werk gestelden opgenomen. Caementarii van Caementum (ruwe steen, die nog moet bewerkt, gequadreerd worden); caementa (van caedo, uithouwen, we moeten dus ervoor zweeten) zijn ruwe steenen, nog onbewerkt; opponuntur pilaribus seu quadratis, quadersteinen, Faber 363. Caementarius dus metselaar, die ruwen steen bewerkt en invoegt. Terugziende wijst het woord, gebezigd in het Corpslied, op God als quadreerder absolute, tegenover ons als quadreerders relative, onder Hem, door Hem bekwaamd. Vooruitgrijpend baant deze regel den weg tot het in de volgende verzen gebruikte beeld van de door vijanden bestookte bouwlieden aan den tempel, na de ballingschap (en dus na de vrijmaking), troffel en zwaard, etc. Van Salomo’s tempel wordt gezegd (Prudentius Apotheosis, aangeh. ed., vs 514, 515, pag. 482):

. . . . artificis quia dextra solubilis illud

Caementum struxit resolubile: jure solutum est

(vgl. in nihilum redit omne politum).

Caementum is overigens bijbelsch woord: zie Vulgaat op Gen. 11 : a. 3. (Eccli. 22. c. 21). Eveneens is caementarii bekend uit de Vulgaat: Salomo’s tempelbouw, of andere bouwarbeid gebruikt hen, 3. Reg. (= 1 Kon.) 5. d. 18; 4. Reg. (= 2 Kon.) 12. c. 11; 22. b. 6; 1 Par. 22. d. 15; 2 Par. 34. c. 11; 1 Esdr. 3. b. 7; c. 10; let ook op Amos 7. b. 7 (ecce Dominus stans super murum litum, & in manu ejus trulla caementarii; Ridderbos: de Heere stond op een loodrechten muur, en in zijne hand was een paslood; Van Gelderen: bij een loodrecht gebouwden muur; Menochius: trulla = instrumentum illud quo fabri murarii calcem e vase haeriunt, et muro injiciunt illinuntque. Ook al is men met Marti, Nowack e.a. inzake het hebr. woord onzeker, zelfs dan nog wijst de plaats naar God als tempelbouwer, althans in geestelijken zin, b.v. door gericht, censuur; we blijven dus in het kader van het gekozen beeld); Amos 7. b. 8 (waarover nog onder aanteekening 7).

Tevens wil deze versregel (van het 1e couplet) aanduiden, dat God zijn aangestelde bouwlieden niet maar voorziet van ruwen steen, van materiaal, (dán gaat, zie Prudentius, de bouw toch weer eens ten onder), maar dat Hij hen bekwaamt door zijn Woord: Hij geeft hun een spreuk „in commentariis”, en dit met nadruk („edit”). Zoo baant deze versregel den overgang, alweer, tot het vervolg; waar de zinspelende, maar opzettelijke associaltie geschiedt, waardoor het vers omt van gequadreerde steenen tot gequadreerde harten: de bouwers immers moeten ook zèlf als levende steenen worden behouwen, en gequadreerd, en op hun plaats gezet, door God. Ze worden gequadreerd (transitief) om te quadreeren (intransitief) bij de omgeving, waarin zij zijn gelegd door den Opperbouwheer.


III.

6. Regel 5, 1e couplet: „succinctos”. Prudentius, psychomachia, a.w. 822 (pag. 673) spreekt van „discincta juventus” (vgl. Vulgaat 1 Kon. 20 : 11); „sicut e contrario in bello milites dicuntur procincti, et esse in procinctu (noot). In „Peri Staphanoon”, hymn. I, 43 (a.w. bl. 170) zegt hij: Liberam succincta ferro pestis urgebat fidem (parafrase: Carnifex armatus oppugnat fidem, qua veram accipimus libertatem). Vgl. Faber: succinctus, gegürtet, gewaffnet; succinctus gladio, pugione, ferro, etc. (zie na „cingo”). Het woord is hier gekozen, omdat het ook in de Vulgaat bekend is: Joh. 21 : 7, Job. 30 : 18; andere constructie: Ef. 6 : 14; 1 Petr. 1 : 13, zie verder Prov. 30 : 31; 1 Mach. 3 : 3; 2 Mach. 2 : 33. Viribus succinctus, zie Lex. Cath. i. v. — Succinctus cultro, zie bij Muller-Renkema, i.v., uitgerust met een mes. Vandaar een overgang geoorloofd van „ensis” (vgl. gladius, hier boven) naar trulla als werktuig. — Dextro lateri accinctum ensem habebant nonnunquam Romani; Faber a.w. i.v. ensis, 823. Voor ensis, in dit verband — met aangorden — zie Vulgaat op 1. Reg. (= 1 Sam.) 21 : 16, accinctus erat ense novo; verder het woord in 1. Reg. (= 1 Sam.) 13 : 22, 1 Par. 10 : 4; Cant. 3 : 8.

7. Regel 5, 1e couplet: „trulla”. Het bekende motief van troffel en zwaard, overbekend uit den herbouw van Jeruzalem, Neh. 4 : 15-18. Faber, 963: Est etiam Trulla caementarii (! vgl. regel 4) sive fabri murarii (tempelmuren quadreeren, steenen invoegen) instrumentum, eine kelle. — Vgl. Mehler, Ned.-Lat. Wdbk., Groningen op troffel. Lex. Cath. i.v.: eine Maurerkelle. Ook in andere beteekenissen; voor deze zijn citaten bekend. — Over de afleiding, behalve de lexica ook: G.J. Vossii, Etymol. Ling. Lat., Opera, I, s.v. trua. Zie voorts inzake trulla aanteekening 5 (op caementarii, de verwijzing naar de Vulgata), en ook nog Vulgata op 4. Reg. (= 2 Kon.) 25. c. 14: ollos quoque aereas, & trullas (verder Vulg. Amos 7 : 7, 8). Calvijn vertaalt in Amos 7 : 7, 8 door perpendiculum; maar ook hij denkt dan weer aan tempelbouw in geestelijken zin door toetsing naar de norm. Het beeld van bouw(materiaal) blijft dus bij trulla steeds behouden en behoudt ook zelf zijn soepelheid, die hier zeker bedoeld is in de overgangen van de beeldspraak.


IV.

8. Regel 6, couplet I: quasset. Vgl. bij Prudentius, Hamartigenia, a.w. bl. 549, vs 238/9: elementa quassantia viribus orbem. Idem, 530: subjectos artus imperio quassare gravi. — Bekend uit den bijbel: Vulgaat Matth. 12 : 20, vgl. Jes. 42 : 3: arundinem quassatum non confringet; calamum quassatum non conteret. Faber: erschüttern: -tus: gerüttelt. — Bij „vis” is natuurlijk, onder herinnering aan de episode troffel-zwaard, gedacht aan „des vijands wreed geweld”. Propemodum: bijna. Niet omgekomen. Denk aan Vulgaat op Ps. 105 (= 106) : 30: Et stetit Phinees, & placavit: & cessavit quassatio. Hier een voorbeeld van een de menschen (of een „agmen”) bijna omverwerpende benauwenis. — „Quasset” is hier natuurlijk concessief bedoeld. |88c|

9. Regel 7, 1e couplet: usquequaque: in unoquoque loco, & quocunque tempore, überall, allenthalben, Faber, 1171. Turba, langzamerhand in ongunstige beteekenis: vulgus, en vandaar: oproer, opstekende storm, verwarring, gedrang, getümmel (Faber), onrust.

10. Regel 8, 1e coupl.: saxulum, terugwijzing naar het werk van de caementarii. Saxum verwerken tot saxula; steentjes uit steen. Gelijk beeld gebruikt (in verband met steen, uit berg gehouwen, afgewrikt, zelf weer groote berg geworden, en in verband met de zeven kolommen, uitgehouwen voor het huis der Wijsheid) bij Godescale d’Orbais, aangehaald in „De Reformatie”, nr. 53 van den 25en jrg., artikel „F.Q.I.”. Bij een aanval van vijanden op arbeiders met troffel-en-zwaard, kan licht de turba een voor den bouw uitgespaard steentje doen verdwijnen (raptare). Maar hier zal niet één steentje ter aarde vallen (bijbelsch beeld, zij het in een in exegetisch opzicht, voor wat Amos 9 : 9 betreft, niet onbetwiste plaats: non cadet lapillus super terram, Vulg.). Prudentius, Psychom., 834, spreekt van structile saxum. Zie in a.w. aldaar ook, op dezelfde plaats, pag. 674, over de bewerking van het saxum, waarover straks bij regel 4, 3e couplet. Idem, Peri St. V, 198: saxa caesa solum variant. Idem, Apotheosis 512: De saxa van Salomo’s tempel, verwoest, jacent destructo metallo. Idem, combinatie van de elementen van caementum en saxum: Contra Symmachum, II, 245/6: caementa remitto, et quae saxa Paros secat (Parisch marmer, gemakkelijk te bewerken). Stephanus werd onder een regen van saxa gesteenigd, maar bad inter saxa, idem, Diptychon, passio Stephani. 179. — Voor wat de beeldspraak van in een storm of anderen impetus verloren raken betreft (raptari), zie Vulgaat op Jer. 13 vs 24: Ik zal ze verstrooien, gelijk stroo dat voortvliegt in den woestijnwind, quae vento raptatur in deserto.

11. Regel 8, 1e couplet: Aedes natuurlijk bedoeld als de tempel, van welks bouw sprake is. Bekend ook uit Vulgaat: Luc. 11 : 51; Hand. 19 : 24. Wijl in den bouw de (geestelijke) steenen naast de andere optreden in de bijbelsche beeldspraak, zijn ook de caementarii zelf beveiligd. Aedes in zeer los gebruik in Vulgaat op andere plaatsen.


V.

12. Regel 1, 2e couplet: De overgang naar de „corda” reeds besproken, zie opm. 5 en 11. Eerst de tempel, toen de bouwers onder den Opper-Architect, daarna de (individueele) harten, vandaar weer straks (regel 3, 2e coupl.) de gemeenschap („agmen”), opgebouwd uit door Woord geregeerde menschen.

13. Regel 2, 2e coupl.: dictamine. Dictum in Vulgaat, Titus 3 : 1. Dictator als titel combineerbaar met pater: Prudentius, Contra Symmachi Orat., a.w. II, 430, sqq., pag. 812, noot. Over dictamen: Faber: „phonê”, „dictamen rectae rationis, dicitur, der geheiss, die eingebung der gesunden vernunft”; vgl. bij denzelfde het gezagselement, zoowel in descriptie als in praescriptie, 735. Zóó kent de Vulgaat dictare ook: 1 Makk. 8 : 25, de omstandigheden vorderen het: tempus dictaverat. Zie ook G.J. Vossii, De Vitiis Sermonis et Variis Glossematis, Op. II, 296, b: Dictamen pro dictatum, ut à flo, flamen; à puto, putamen; à laetor, laetamen. Sed & dictamen particulatim dixere pro poëmate: ut dixi lib. I de Re Poëtica. cap. 1. Idem, De Artis Poeticae Natura, etc., Opera, t. III, 8, a: Superioribus seculis, quibus barbaries obtinuit, poiëma vertebant dictamen. Unde vetus Aristotelicae vitae, à Numesio editae, interpres Iliadis dictamen dixit, de poëmate Iliados agens, quod Aristoteles à se emendatum dederat Alexandro. Nu volgens Vossius dictamen kan staan voor dictatum, is het gezagselement (zie boven, over couplet 1) weer aanwezig; vgl. Faber over dictatum en dictata. Gezagselement ook uitgedrukt in regius, koninklijk, Herodes vestitus veste regia, sedit, Vulg. op Hand. 12 : 21.


VI.

14. Regel 3, 2e coupl.: agmen. Natuurlijk herinnering aan bijbelsch tagma, 1 Cor. 15 : 23. Inzake agmen quadratum, opmerking 4, hierboven. Het daar gegeven citaat zelf toont reeds het voordeel van „agmen” aan: het is niet maar een „staande”, maar ook een „mobiele, en in beweging zijnde” grootheid; en niet maar alleen in militair verband, doch ook in ander: Faber, a.w. 64: A militia ad alia transfertur, multitudinem significans, die menge, der hauffen: agmen van wateren, vogels, vrouwen, vrienden (comites!); de aanwending ook op niet-militair gebied gaat zèlfs door, waar agmen de beteekenis krijgt van motus seu incessus exercitus; want de beteekenis kan ook zijn: decursus actusque (fluminis): leno sonat agmine Tibris. Voor het doel van dit vers is de lenigheid van „agmen” voordeelig: het militaire beeld kruist zich immers met dat van bouwers; hetgeen werd versterkt door de opzettelijke paralleliseering met Nehemia’s troffel-en-zwaard-historie, zie hierboven opm. 7. Die beweeglijkheid van het begrip agmen is ook van beteekenis voor het praesens van „tutat”; God is voortdurend bezig, vgl. couplet I, regel 3, 4, zie ook 8; vgl. over het praesens ook nog het slot van opmerking 4. De lenigheid van het begrip agmen is me ook welkom, vanwege die exostra, waarover straks. Bestrijding kwam van buiten (den muur beschieten) in Nehemia’s dagen, ze werd beantwoord door de bouwers-militairen van troffel-en-zwaard. In het eerste ontwerp van dit couplet luidde de derde regel: agmen aptat ad exostra; dit zou niet geheel ongeoorloofd zijn, omdat (zie hieronder op exostra) blijkens Liddell-Scott het grieksche woord exostra (vrouwelijk, enkelvoud) voorkomt naast exostron (meervoud dus: exostra). „Aptare |112c| ad” scheen ons in het eerste ontwerp wel een passend begrip: „aptare” immers kan zoowel voor die defensieve als voor die offensieve functie dienen. Nu we evenwel, om hieronder onder „exostra” aangegeven reden, overeenkomstig een op prijs gesteld advies, definitief hebben gekozen voor den meer (in het latijn welhaast uitsluitend) gebruikelijken feminienen vorm, is „tutare ab” gekozen, waarmee dus de defensieve taak van de bouwers vooropgeplaatst is, en de garantie vanwege hun Beschermer is naar voren gebracht. — De losheid van het begrip agmen gedemonstreerd b.v. bij Prudentius, agmen tenerum ac puerile, Peri St. ix, 35; armatum (agmen) stylis (!) ix, 44, vgl. de parafrase, a.w., onder den tekst, p. 299-301, parallel schoolklas als agmen en militair agmen; zie ook, naast ettelijke andere plaatsen, x, 56, sqq.:

Conspirat uno foederatus spiritu
Grex Christianus, agmen imperterritum
Matrum, virorum, parvulorum, virginum:
Fixa et statuta est omnibus sententia
Fidem tueri, vel libenter emori.

15. Regel 3, 2e couplet: tutat ab. Zie Faber, 971, op tuto, tutare, antique pro Tutari, schützen . . . . Tutans, schützend, Liv. 21, 25 Facile tutantes agmen Romani. Id. 22, 25 Dictator agrum suum tutans. Ook bekend uit de Vulgata: Sap. 10 : 12, a seductoribus tutavit illum Calepinus (554, b), tuto, protego, defendo, asphalizoo. Invoco vos, ut me tutetis.


VII.

16. Exostra: Pont ou plateforme de bois jetée d’une tour mobile sur les murailles d’une ville assiégée et par laquelle les assaillants couraient aux remparts (Veg. Mil. iv, 21 et 17), aldus Anthony Rich (vertaling M. Chéruel), Dictionn. des Antiquités Romaines et Grecques, Paris, 1883, s.v. De aanwending voor tooneelgebruik is niet de eerste. — Faber, 865: Pons, qui de turri in murum repente protenditur, ein mauerbrecher, sturmbrücke, gallerie. Het woord past dus weer bij de troffel-en-zwaard-motieven, zie boven. — Lexicon Cath., a.w. 1562: eine hölzerne bewegliche Brücke, dergleichen die Belagerer von dem hölzernen Thurme auf die Mauern der Stadt legten, um auf derselben hineinzukommen. Verder Pauly-Wissowa, etc. Zie nog inzake exostra: J. Benzinger, Hebr. Arch., Tübingen. 1907, 305: „Kam der Feind dennoch mit seinen Maschinen an die Mauer, so musste der Verteidiger die Mauerfläche mit seinen Geschossen gut bestreichen können.” S. 307 (over belegeringskunst): Man versuchte, unter irgend welchem Schutzdach mittelst eines Dammes an die Mauer heranzukommen, sie irgendwie zu untergraben und zu Fall zu bringen (II Sam. 20, 15, II Reg. 19, 32 u.a.). Hiezu dienten Sturmböcke (kârîm Ez. 4, 2). Belagerungsturme . . . . u. dgl. Da schon die alten Aegypter solche Gerüste und Mauerbreche, angewandt haben, werden sie auch den Kanaanitern und Israeliten nicht erst in den Assyrerkriegen bekannt geworden sein. — Keil-de Wijs, Handb. d. bijb. Arch., Utrecht, 1860, 795: (de belegering) begon met het inrigten eener linie van insluiting . . . . en met het opwerpen van eenen . . . . wal . . . . om van dezen met muurbrekers (karim, arietes, stormrammen, Ezech. 4 : 2, 21 : 27) en andere werktuigen (:0P"<"\ 1 Makk. 11 : 20) bressen te maken, en eindelijk met ladders de muren te beklimmen. Het woord karim wordt door Keil-de Wijs ook vertaald met stormgevaarte (2 Kon. 25 : 1, Ezech. 4 : 2, 21 : 17 (22) en eld. (795/6) . . . . Indien . . . . de vesting op eene |120c| door natuur of kunst gevormde hoogte gebouwd was, „so legte man aus Erde, Steinen oder Bäumen eine schiefe Ebene an, die den Gipfel der natürlichen oder künstlichen Anhöhe erreichte: und die Belagerer waren dann im Stande, ihre Maschinen an den Fuss der Mauern zu bringen . . . . (796) . . . . De muurbrekers of stormrammen . . . . waren . . . . deels beweegbare torens op 4 tot 6 raderen of wielen, welke met gewapende krijgslieden waren bezet en in hoogte gelijk met de torens der belegerde stad, gebouwd van een met vlechtwerk bedekt houten geraamte en voorzien van een stormram . . . . Auf dem beweglichen Thurme befanden sich gewöhnlich zwei Krieger: der eine schoss seine Pfeile auf die Belagerten ab, der andere hielt einen Schild zum Schutze seines Begleiters vor.” Deels waren het eenvoudige stellingen zonder toren, met eene soort van draperie met franjen bezet, of ook met huiden bedekt, welke op raderen werden vooruit gebragt en met twee muurbrekers voorzien . . . . Eene eigenaardige, bijzonder sterke en bijna met onwederstaanbaar geweld werkende soort van belegeringswerken werd door den vorst Simon bij de belegering van Gaza, 1 Makk. 13 : 43 v.v. gebruikt, onder den naam ©8XB@84H . . . . (796).

Faber, a.w. 206, vertaalt aries eveneens door „mauerbrecher”. . . . . Plin. 7, 56 Equum, qui nunc aries appellatur, in muralibus machinis, Epeum ad Trojam ferunt invenisse. In zijn Index Germanico-Latinus geeft Faber dan ook op „mauer-brecher” aan: aries, balista, catapulta, testudo, tormentum murale, machina arietaria, sambuca, exostra. — Rich., a.w., geeft van ©8XB@84H deze beschrijving: „une tour carrée placée sur des roues et élevée jusqu’ à l’hauteur de neuf étages, dont chacun était munt de machines pour battre les murs et lancer des projectiles d’une climension et d’un poids enormes. — Men kan dus veilig zeggen, dat Ezechiël (4 : 2) van den Heere het bevel kreeg, zoo iets als exostra’s, arietes (Calvijn, C.R. 40, 105) te teekenen in het beeld van het belegerde Jeruzalem (zie Noordtzij’s teekening, conform wat hierboven geciteerd is, K.V., 72/3). God zelf bracht zoo de exostra in de schets, die de kerk als toekomst-beeld moest zien — ze is een profetisch gegeven dus, die exostra. De Heere zelf gebruikt soms de exostra, wil Ezechiël verder zeggen, Noordtzij, 73; vgl. Ezech. 21 : 22. De Septuagint vertaalt in Ezech. 4 : 2 en 21 : 22 (27) karim met $g8@FJVFg4H. In 2 Kon. 25 : 1 wordt „dajeq” (belegeringstoren, Noordtzij op Ezech. 4 : 2) in de Sept. BgD\Jg4P@H (in Ezech. 4 : 2, daarentegen BD@:"Pä<"H). — Gesenius-Robinson voor hebr. kar (karim), battering-ram. — Wat den singularis van exostra (vr.) betreft, lette men o.a. op Liddell-Scott (Gr.-English Lexicon, I); deze vertaalt exostra (gr.) door: stage machine identified with the ¦66b680:" by Hsch. and Poll. 4, 127, but distd. from it, ib. 129 . . . . also -TFJD@<, J` IG 11 (2). 199 A. 95 (pl., Delos iii BC). — Aanvankelijk hadden we in concept — zie hetgeen hierboven onder 13 opgemerkt is — den pluralis genomen, die, althans in het grieksch, blijkt voor te komen; doch omdat in het latijn zoover wij weten slechts de singulare vorm hoofdzakelijk bekend is, kozen ook wij tenslotte voor dezen. Pauly- Wissowa beperkt zich tot het tooneelgebruik (vgl. ook ¦66b680:"). De Thesaurus Ling. Gr. (H. Stephanus) IV, 769, legt eveneens den nadruk op het tooneelgebruik, hetgeen inmiddels den Thesaurus Ling. Lat. (R. Stephanus), t. II, Basileae, 1740, 291, die naar H. Steph. Thrs. Gr. 4, 769 verwijst, niet verhindert, de militaire aanwending te noemen (Vegetius, in machinis militaribus oppugnatorits). — #g8`FJ"F4H (LXX), zie nog Liddell-Scott, die voor $g8@FJ"F\" aangeeft: range or battery of warlike engines; BD@:"Pf< is daar „later form of BD@:"Pgf<, breastwork, battlement”. A. Trommius, Conc. Gr. in LXX, Amst. & Tr. a. Rh., I, 1718, 266 b, vertaalt $g8`FJ"F4H door balista, aries (merkwaardig: Jer. 51 : 27 voor imperator, tifsar, vgl. Nah. 3 : 17; Jer. 51 : 27 = LXX 28:27).


VIII.

17. Regel 8, 2e couplet: expolit (vgl. „Vindicat atque Polit”): Faber, s.v. polio, 248, ausputzen, zieren; expolire aliquem et hominem reddere, einen ausmustern und zum manne machen; doctrinis (!) aliquem expolire, unterrichten; het begrip staat in de omgeving van quadrare; Cicero spreekt van een oratio quadranda (zie bedoeld Reformatie-artikel) en ook van de expolitio orationis, inventi. Expolitio als schema rhetorum, est explicatio seu variatio ejusdem sententiae, verbis commutatis. — Inzake de verwantschap van polire met quadrare, denk aan de opmerking hierboven, over caementa die opponuntur pilaribus; deze zijn zoowel van polire als van quadrare object. Ook in den bijbel (Vulgaat) trouwens: polire in 3. Reg. (= 1 Kon.) 6 : 36; 1 Par. 22 : 2; Jer. 46 : 4 (lansen |160c| wetten!); (Baruch 6 : 7); (1 Macc. 13 : 27). Het citaat, boven, opm. 10, bedoeld (Godescalc d’Orbais) noemt in één adem de praedicaten: excidat quadret poliat decoret comat consolidet. Vandaar, bij Faber, 204, s.v. (pilo), 205 (pilare): aufgemauerter pfeiler von quadersteinen (vgl. hierboven, opm. 5). — „In solidum”, zeer bekende uitdruking in verband met een wandelend citaat uit Cyprianus (episcopatus unus est, cuius a singulis in solidum pars tenetur); hier bedoeld in den zin van: gantz und gar völlig (Faber, die verwijst naar: Nulla in solidum mihi dona dederunt, 667).

18. Regel 1, 3e couplet: lapis angularis, „hoeksteen”, Vulgaat Job 38. a. 6. dimisit lapidem angularem; Isaiae 28. d. 16. Lapidem probatum, angularem; Ephes. 2. d. 20. ipso summum angularem. Men behoeft maar te denken aan de „steen-theologie” (vgl. Gustav Stählin, Skandalon), en aan Daniëls visioen van uit den berg losgewrikten steen, die zelf een groote berg geworden is, en aan het citaat, zie boven, van Godescalc d’Orbais, etc. etc., om te weten, waarom in het kader van dit vers (tempel-hoeksteen, quadratie, levende steenen, gebouwd op den hoeksteen), de lapis angularis wordt genoemd. En waarom met Christus besloten wordt, en in den gebedsvorm, na de indicativi der eerste coupletten. Genoemde bijbelplaatsen zeggen trouwens alles.


IX.

19. Regel 2, 3e coupl.: quadrato, imperatiefvorm. Woordspeling tusschen regel 1 en 2 volkomen verantwoord: de hoeksteen is zelf levend; de steenen die hij als Levende Kurios op hun plaats zet, na ze te hebben „gepolijst” en geordend, heeten ook levende steenen; die vragen er dus om, gequadreerd te worden.

20. Regel 3, 3e couplet: „en”-adv. demonstrandi: en Priamus! Vulgaat: Gen. 20. a. 3; 24. f. 51; 25. d. 32; 27. f. 36; 31. g. 51; etc. etc. zie: en servi sumus (Gen. 44. d. 16); en ego morior (48. d. 21); en ego stabo ibi coram te (Ex. 17. b. 6) en lapis iste erit vobis in testimonium (Ios. 24. f. 27); en lectulum Salomonis (Cant. 3. c. 7); en ista est dies, quam . . . . (Threni 2. f. 16). Boethius, na metrum II in De Cons. Phil. lib. V. vervallende in Prosa III, begint (a.w. 379): Tum ego, En, inquam, difficiliori rursus ambiguitate confundor. Quaenam, inquit, ista est?

21. Regel 3, 3e coupl.: Argilla: aarde, leem, waaruit „vaten” geboetseerd worden; voortzetting van het beeld van tempelbouw, bewerkte steenen, handhaving van het bijbelsche motief van den kerameus, die uit leem kneedt en boetseert, Homullus ex argilla et luto fictus est (bij Faber, s.v.). Vgl. de Vulgata, argillosa terra, 1 Kon. 7 : 46; 2 Kron. 4 : 17; en voorts Prudentius, Hamartigenia, (zondeval v.d. mensch):

Viderat argillam, simulacrum et structile flatu
Concaluisse Dei . . . .

Parafrase, a.w. 545: viderat hominem luteum, et imaginem Dei structilem fuisse animatum flatu Dei. Let op „structilis” in verband met „regularis”. Het woord komt ook voor bij Prudentius, Psychomachia, 834/5:

. . . . Nullum illic structile saxum,
Sed cava per solidum multoque forata dolatu
Gemma relucenti limen complectitur arcu;

parafrase, a.w. 674: Fides nullis utitur ad hanc structuram (v.e. tempel nl., een domus excelsa) lapidibus, quibus aedificantur alia aedificia. Het beest bast dus volkomen in het kader van het heele lied. Templa saxo structa, gebouwd, ook: toegericht (Faber, 775, op „structus”). Lexicon Cath. argilla: Thon, Töpfererde.


X (slot).

22. Regel 3, 3e couplet: regularis. Zelfde beeld: leem, materiaal, waarmee God, de Kerameus, werken kan, dat zich laat kneden: Faber, 417, aes regulare, ductile, ertz, das sich arbeiten lässt. Parallel: kanonikos. Lex. Cath.: was in Stange gegossen werden kann: aes regulare et in aliis fit metallis, itemque caldarium., 3879. Zie hieronder over dolare, en Vulg. op 1 Kon. 6 : 35 (opere quadro ad regulam).

23. Regel 4, 3e couplet. Sumus. Gereformeerd is het niet, te zeggen dat men van nature geschikte argilla is; wèl, dat men het door genade worden moest, wat hier, blijkens couplet 1 en 2, ondersteld en uitgesproken is, Omdat struere ook van bewerking van aanwezig en reeds aanvankelijk bewerkt materiaal te gebruiken is, evenals structibilis, dolabilis etc., leidt dus „sumus” een bede in om de voortgaande werking van God, aan zijn levende steenen ten koste te leggen: dola nos.

24. Regel 4, 3e coupl.: dola nos. Dolare (vgl. aanteekening 28): behauen, hobeln, zimmern. We blijven in het kader van de beeldspraak. Dolatilis: quod faclle dolatur, |176b| das sich hobeln oder zerhacken lässt; weer in het beeld: lapides scutanei sunt, hoc est, dolatiles; dolatorium, ferramentum, quo lapides et ligna dolantur, laxeutêrion (Faber, bij dolo, 771). Lex. Cath. verwijst bij dolare naar hebr. dalal, zie Job 28 : 4. — Zie over het begrip: aanteekeningen op Prudentius, Psychom., a.w. 674: bij den regel 835, hierboven aangehaald (forata dolatu): Aetate Prudentii forte id nomen a verbo „dolo” formatum; quod verbum fabrorum est; idem enim est dolare, ac materiae complanare asperitatem (we blijven dus steeds in de beeldspraak van het quadrare, etc). — Zie ook Prud., Apoth. 520: onder de bewerking van een opifex fabriliter aptans kan men uit een pinus dolata (parafrase: abrasa) iets moois zien voor den dag komen. Vandaar ook, bij Prud. Cathemerinon, Hymn. xii, 197, sqq. (over wie de afgoden verlaat):

Fumosa avorum numina,
Saxum, metallum, stipitem,
Rasum, dolatum, sectile,
In Christi honorem deserit.

25. Regel 5, 3e coupl. quadrato, wederom imperatiefvorm.

26. Regel 5, 3e coupl. undique, wordt vaak gebruikt bij quadrare, zie Reformatie-artikel, en Prud. Psych. ut |176c| quadrent quatuor undique frontes, 827.

27. Evangelio, in verband met de intransitieve zoowel als transitieve beteekenis van quadrare (vgl. ons „passen”) kan evangelio zoowel datief als ablatief wezen: aan (laten) passen bij den inhoud van het evangelie, en ook: ordenen, op zijn plaats brengen, bewerken, door het evangeile. Hier is uiteraard ablatief bedoeld.

28. Regels 4 en 7, 3e coupl. Hier is niet alleen in dola nos maar ook in cornu erectum bijbeltaal. Dolare in de Vulgaat: Deut. 10. a. 1., 3 (de steenen tafelen dolare); 3. Reg. (d.w.z. 1 Kon.) 5. d. 18 (dolare bij den bouw von den tempel!); vgl. 6. a. 7. en 7. b. 12; Ezech. 27. a. 7. (6) quercus de Basan dolaverunt. Het woord kan, ook in den bijbel, worden gebezigd, zooals in „dola nos” van menschen, die geslagen worden, bewerkt, om ze gequadreerd te krijgen, vgl. steenen, die men behouwen moet, om ze geschikt voor hun plaats te krijgen: Oseae 6. c. 5.: propter hoc dolavi in proph., Canisius-vertaling: Daarom heb Ik er op ingeslagen door de profeten. — Wat cornu erectum betreft: Vulgaat, Ps. 74 (75) : 5; Idem, 6; Idem 11; Ps. 88 (89) : 25; 111 (112) : 9; 148 : 14; Ecel. 47 : 13; Threni 2 : 17; Da. 8 : 3. etc. Zie ook Luc. 1 : 69, erexit cornu salutis nobis.

29. Regel 8, 3e coupl. (let op „magis”) geen verwerping van natuur (ingenium), wèl afscheid aan humanisme etc.




a. De tekst van het corpslied is ook opgenomen in ‘Fides Quadrat Intellectum’, Almanak van het corpus studiosorum in Academia Campensi „Fides Quadrat Intellectum” 1951, Kampen (Zalsman) [1951], 68; vgl. daar ook ‘„F.Q.I.”’, Almanak 1951, 72-84.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000