De smarten van een gereformeerd predikant

in: De Reformatie, twintigste jaargang, Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1939v, 40,308-310 (12 juli 1940) a



Ieder gereformeerd predikant loopt, om zoo te zeggen, met een zichtbaar kenmerk rond. Een „merk- en veldteeken”. Het is de gereformeerde belijdenis.

Zegt men hem: mijnheer, u is dominee, en u moet u dus alleen maar met de aanbevolen „zielen” en uw zielszorg bemoeien, en niet met „politiek”, dan antwoordt hij, pardon, mijnheer, u stelt de zaak niet juist; want al is het mijn taak niet, rechtstreekse politiek te voeren, ik heb een belijdenis onderteekend; daar heb ik, om zoo te zeggen, op gezworen, daar wil ik ook me mee presenteeren bij de overheid. En die belijdenis zegt ter dege iets over de beginselen, waarvan alle leven, |309a| dus ook alle politieke leven dient uit te gaan; beginselen, waaraan zoowel overheid als onderdaan, in bezet en in niet-bezet gebied, steeds zijn gebonden. Die belijdenis, zoo zal onze geïnterpelleerde predikant vervolgen, zegt iets, en dat „iets” is héél wat, over God als schepper, en als wetgever van alle dingen, en van allen levenskring; en over het onfeilbare Woord, dat zich niet laat vertreden; en over de kerk, die zich ook in eigen welbewuste daad vergadert, „al waert schoon, dat de Overheydt ende der Princen mandamanten ende gheboden daer teghen waren, ende dat de doodt ende lijflicke straffe daer aen hinghe”. b En zoo voort.

Als men hem dan zou zeggen: mijnheer, dat is een aardig en allicht wel stichtelijk woordje voor de binnenkamer,en voor de ruimte binnen de kerkmuren, met name dan voor de plek, waar het kerkelijk archief is opgeborgen, dan zal die predikant, iedere gereformeerde predikant, die er op staat, dat men zijn eeretitel en goede trouw ontziet, verzekeren: u hebt ’t mis, meneer. Van archief gesproken, kent U niet de aardige uitgaaf van de Nederlandsche, de destijds Groot-Dietsche Geloofsbelijdenis, die eerst verschenen is bij Adolf Blomhert te Nijmegen in 1865, en later opnieuw bezorgd door dr A. van der Linde, c leerling van Kampen, d en naar de uitgave van 1562 op geschept papier letterlijk herdrukt door Joh. Enschedé & Zonen, Haarlem? Neen. Nu, ik zal u dan eens voorlezen wat mijn geestelijke Groot-Dietsche voorouders op de eerste pagina hebben laten drukken:

Eer datmen sentencie zal prononcieren
Tsy Crime, ofte Civile, ist wel nootelick
Voor alle Richters, dat sy wel examineren,
Waer uyt de sake is spruytende blootelic:
Dus moet men alle partijen minootelick
Ghehoor gheven, want die alleen tspreken voorwaar
Heeft, tsy by gelijc oft ongelijc: verstootelic
Sijn wy, die niet en mogen spreken openbaer
Want men doet ons swijghen, dits voor elcken klaer.
Dus O Eerweerdighe Koninck verheven
Wilt ons door u goedertierenheyt eerbaer,
Voor uwe Maiesteyt ghehoor toch geven.
Hy Richters, laet u de sake ooc aenkleven,
Op dat wy door u advijs mochten verwerven
Octroy, so sal u de wijsheyt niet begeven,
Want dus doende suldy recht oordeel beerven
En des vleesch genegentheyt wilt afsterven
End ons Belijdenisse wel incorporeert,
Suldy bevinden, dat wij menichwerven
Van u tonrechte worden gecondamneert
. e

Ziet ge wel, zoo zal iedere gereformeerde predikant willen tegenvoeren, mijn vaderen hebben die belijdenis niet in het archief, maar op de overheidstafel neergelegd. Toen ze niet gevráágd werd, hebben zij haar daar neergelegd. Ze kwamen den schuilkelder uit, ze trokken de uniform aan. Die belijdenis van mijn vaderen is een publiek stuk geweest, en ook ik heb er mijn merk- en veldteeken van gemaakt; ik loop, moet u weten, altijd in mijn uniform, en heb ze nooit uitgetrokken; zóó iets, daar heb ik geen woorden voor. Wij, nederlandsche gereformeerden zijn geen vermomde soldaten, meneer.

En als dan de tegenspreker van daareven zou zeggen: ja maar, meneer, dat was allemaal tóen, maar thans hebben we een nieuw Europa, en een nieuwe volksche gedachte, — dan zal hij zeggen: volksch? volksch, dietsch? maar màn, zóó hebben ze ons toch het Wilhelmus leeren zingen, sommigen met gestrekte hand zelfs: f het Wilhelmus, dat daar zegt:

Den coninc van Hispanien
heb ic altijd gheeert?

Wat anders zou dit beteekenen, dan dat onze dietsche vaderen zich tot koning Filips g hebben gewend, net zoo lang als ’t maar kon? Omdat ze geen revolutie, doch alleen maar reformatie wilden? In die lijn ligt immers ook de voorrede van de Gereformeerde Geloofsbelijdenis?

„De gheloovige die daer in de Nederlanden zijn, welcke na der warachtigher reformacie des Euangeliums ons Heeren Iesu Christi begheeren te leven, aen den onoverwinnelicken Koninck Phlippus, haren ouersten Heere”. h Dàt is de aanspraak. ’t Stuk komt op de tafel van de wettige overheid, de onoverwinnelijke! Wij zouden u graag eens spreken, majesteit, maar u wilt niet; daarom moet u maar eens lézen, wat alle gereformeerde dominees bezweren! „Na dat onse vyanden” (d.w.z. andersdenkende volksgenooten) „u de ooren met so veel valsche aenklaghen ende rapporten vervult hebben, dat ons niet alleenlick verhindert en wordt voor u aenghesichte te verschijnen, maer worden veriaecht uyt uwe landen, vermoort ende verbrant . . .” i zoo léés toch dit publieke stuk, onze Gereformeerde Belijdenis.

Aldus de voorrede. En dat slotwoord! Groot-Dietsch:

Vermaninghe ende vertooch
tot den Overheden, vanden
Nederlanden, namelick, Vlaenderen,
Brabandt, Hollandt, Zeelandt,
Henegouwe, Artoys, Castelynschap
van Ryssele, ende andere
omligghende Landtschappen
. j

Wie graag van Groot-Dietsch spreekt, — in Lunteren heeft de heer Mussert ’t nog pas gedaan k — die kan hier terecht, en kan proeven, wat allen, die eens hun stempel op het groot-dietsche land en zijn historie drukten, willen. Ze willen, dat de overheid van hun bedoelen ter dege op de hoogte is, ook al |309b| is dat misschien een bron van nieuwe moeiten. „Na den vleesche mochten wy veel gemackelicker zijn, sonder deese leeringe voor te staen ende te beweeren: maer (wy) hebben de vreeze Gods voor oogen, verschrickt zijnde van dat dreyghement Jesu Christi, die daer seyt, dat hy ons sal verloochenen voor God synen Vader, so wy hem voor de menschen verloochenen: wy bieden den rugghe den slaghen, de tonghen den messen, de mont den breydelstocken, ende het gantsche lijf den vyere” l . . . Wee ons, als wij het niet doen, — dàt ware het ergste bravourstuk . . . tegen onze hemelschen en dreigenden (!) koning. Bravourstukjes tegen u, aardsche koning Filips, halen anderen misschien uit (b.v. de lieden, die wapens opslaan, en een burgerkrijg er voor over hebben), maar wij doen dat vast en zeker niet. Wij zijn niet schismatiek. Als u onze belijdenis leest, o koning, „sult ghy bekennen dat men ons ten onrechte naemt Schismatycke ofte verscheurders der eenicheyt . . .” m „Die dit woort der waerheydt in synen mondt draecht, is hy oproerig, omdat de menschen haer hier teghen opstellen? ter contrarie, men moet den oproer ende erghernisse toeschrijven den onversoenlicken vyanden Gods ende der menschen, namelick den Duyvel” n . . . „Het behoort u toe, ghenadichste Heere, het behoort u toe, kennisse deser saken te hebben, om u tegen de dwalingen te stellen . . .” o

En wat u betreft, landsoverheden onder den koning, „so ghy in het middel der vlammen ende benautheden des doodts, den gheloovighen Martelaer niet en kont onttrecken het betrouwen, dat hy heeft in Jesum Christum ghestelt, en sult ghy niet belijden, dat ghy Jesum Christum van nieus vervolghet ende cruycighet . . .? p Wy bidden u in den Name Gods, dat ghy wilt een weynich ophouden ende onderlaten desen uwen verstandeloosen wreeden ijver . . . q Hoe lange sult ghy in sulcke lijdtsaemheyt hooren, die daer seggen, het licht duysternisse te wesen, ende duysternisse het licht? hoe lange sult ghy den onnooselen (onschuldigen, K.S.) sondaer te hooren versteken, ende u niet teghen het gheweldt van zijn teghenpartie stellen, die hem teghelijcke beschuldighen ende veroordeelen . . .? r Wie den Godloosen recht seyt te wesen, ende den gherechten verdoemt, die zijn beyde den Heere eenen grouwel . . .” s

Dat is mànnentaal geweest; niet van revolutionairen, doch van trouwe belijders. O neen, niet van revolutionairen: „wat dracht van wapenen wat raedtslach heeft oyt ontdeckt gheweest, tselfs als wy door die ghene, die haer decken met uwen name ende macht . . . . wreedelijck ghepijnicht ende ghetormenteert geweest zijn . . . .? t Niet wij dragen wapenen, niet wij bereiden den burgerkrijg, — kijk wat dat betreft, een anderen kant uit, o koning. —

*

Deze geloofstaal van onze vaderen, dit appèl aan hoogere en lagere overheden, omklemt de gereformeerde belijdenis en is allen gereformeerde dominees volgens hun zeggen uit het hart gegrepen.

Ook, volgens zijn eigen publieke verklaring, dr H.W. v.d. Vaart Smit.

*

Dat wij hier een bepaalden naam noemen, heeft zijn reden. Ons kwam dezer dagen volgend stuk onder de oogen:

TENAX-PAKKET

RUBRIEK I – VRIJE ARTIKELEN I


Uitgave van het Uitgeversbedrijf De Pauw

Koninginnegracht 70 — Den Haag

Afdeeling Persagentuur.

Telefoon 115528 — giro 360574

Nr. 188 van 18 – 21 Juni 1940


DE TOEKOMST.

Al naarmate de toekomst voortschrijdt, teekent de toekomst zich af.

Het is wonderbaarlijk zooveel succes als de Duitsche wapenen in dezen oorlog hebben. De Poolsche veldtocht vorderde slechts 18 dagen, hoewel het toch een volk van 32 millioen zielen was dat hier als tegenpartij stond. u Hoe het in Noorwegen gegaan is, weten we allen. v Nederland en België zijn gevolgd. w En thans Frankrijk. x In een minimum van tijd is de Fransche hoofdstad gevallen. En de trotsche vesting Verdun, waar van 1914-1918 de Duitsche troepen vergeefs 400.000 dooden offerden in den bloedigsten en langdurigsten veldslag die in dien oorlog geleverd is, is thans schier spelenderwijs overmeesterd.

Wij kunnen ons voorstellen hoe de oud-strijders van 1914-1918, zoowel Duitschers als Franschen, die toen in die jarenlange taaie worsteling elkanders krachten hebben leeren kennen, zich te moede gevoelen moeten bij deze verbijsterende successen. Verdun gevallen! De Maginotlinie y doorbroken! Parijs bezet! Alles in een enkele week bij elkander. De Duitschers voelen zich gelukkig en trotsch. Ze hebben er reden toe. De Franschen voelen zich wanhopig neerslachtig; het is geen wonder. Frankrijk is verloren. De geleden verliezen aan manschappen en nog meer aan materiaal zijn niet meer te herstellen en de rest van het land heeft geen voldoenden tegenweer meer. Wat thans nog volgt zijn slechts de laatste stuiptrekkingen van een goed soldatenvolk, dat nimmer laf is geweest en in de geschiedenis tal van roemrijke bladzijden heeft gevuld, maar nu de meerderheid van zijn tegenstander moet erkennen en zelfs met de grootste dapperheid de geleden verliezen niet meer inhalen kan.

Wij zouden blinden zijn, indien wij niet wilden of konden zien, waar een en ander op uitloopt. Het is nog oorlog, ongetwijfeld, en zoolang er nog gevochten wordt, is de krijgskans een kans, die keeren kan. Maar allengs wordt dit reine theorie. Duitschland en Italië staan momenteel zoo geweldig sterk, dat de afloop van den oorlog zich reeds afteekent.

En — gesteld dat we dit juist zien, dan is één ding duidelijk, namelijk dat de toekomst van Europa door het nationaalsocialisme en fascisme bepaald zal worden, niet alleen elders, maar ook in ons land.

Wij vragen nu niet, of ieder dit aangenaam vindt, of reeds gereed staat deze wereldbeschouwingen te omhelzen. |310a| Wij kunnen ons voorstellen, dat karaktervaste menschen, die levenslang aan een bepaalde politieke beschouwing zich gebonden voelden, er niet over denken om nu op eenmaal uit hun oude huid te kruipen en binnen een paar weken in een nieuwe huid te verschijnen. Het zou ook weinig eerbied wekken en veeleer verachting verdienen. Een eerlijk mensch kan het niet doen, zelfs al zou hij het willen!

Maar dat neemt het grootste feit toch niet weg, dat de toekomst, aangenomen het feit, dat Midden-Europa den krijg niet meer verliezen kan, door het nationaalsocialisme en fascisme bepaald zal worden en dat ieder Nederlander daar ook in Nederland rekening mee zal moeten houden, hetzij vrijwillig, hetzij noodgedwongen.

En wij gelooven, dat daar ook een andere consequentie uit voortvloeit, n.l. dat het verkeerd zou zijn om zich nu uit te putten in lijdelijk verzet of in pogingen om den gang der dingen zoowel mogelijk te vertragen of te hinderen. Zulk negatief werk zou alleen nut kunnen hebben in de overweging dat Engeland misschien den oorlog nog wint, maar brengt tegelijk de schade mede, dat de Duitscher dit negatief werk niet zullen dulden en bovendien indien Engeland verliest, alle aanhangers van dit negatieve werk zichzelf den ondergang bereid zullen hebben en aan hun eigen land en volk inmiddels groote schade hebben toegebracht. Wij meenen, dat de omstandigheden rechtvaardigen, dat wij daartegen waarschuwen. Wij gelooven dat aanbeveling verdient, om een positieve houding aan te nemen en positief mee te werken. Dit is — gegeven al wat boven gezegd werd — de weg en zelfs de eenige weg naar de vrijheid, die de Duitsche rijkscommissaris aan ons land en ons volk beloofde. Het zal velen moeilijk vallen. Maar er is nu eenmaal iets veranderd. En dat moet men onder de oogen zien met den nuchteren werkelijkheidszin, die steeds een kenmerk van ons volk is geweest.

Boven dit stuk staat als plaats van verzending aangegeven: Koninginnegracht 70, Den Haag, Telefoon 115528.

Wie de jongste uitgave van den Telefoongids opslaat, vindt vermeld: Ned. Chr. Persbureau, directeur H.W. v.d. Vaart Smit. Het adres is hetzelfde: Koninginnegracht 70, Den Haag. Het telefoonnummer: 115528.

Nu weten we, dat dit Ned. Chr. Persbureau, kort vóór de oorlog in ons land uitbrak, door de meesten zijner bestuurders verlaten is. z Maar we weten ook, dat dr v.d. Vaart Smit gebleven is, en dat, wie hem spreken wil, moet bellen: Den Haag 115528.

De vraag is nu: wat wil dr H.W. v.d. Vaart Smit? Is hier een uitgeversbedrijf „De Pauw” in zijn residentie ingebroken? Is hij overweldigd? Verhuisd? Verdrongen? UItgeschakeld? Gelijkschakeld? Ingeschakeld? Gemuilkorfd? Gaan dergelijke stukken zijn deur uit tegen zijn wil? Zoo ja, dan zijn de smarten van dezen gereformeerden predikant, die, naar wij weten, op behoud van zijn kerkelijken titel stáát, aa wel zeer groot! ’t Zijn dan de smarten van den geknevelde. Wij zien hem dan al zuchtend onder vreemd geweld! Een uitgeversbedrijf „De Pauw”, dat stukken lanceert, en ze expediëert door dezelfde deur, die ook door den directeur van het Nederl. Christelijk Persbureau geruimen tijd is gepasseerd.

Of, is dr H.W. v.d. Vaart Smit niet overweldigd? En verlaten zulke stukken het huis, waar men hèm opbellen kan, niet tegen zijn wil? Zoo ja, dàn zullen de Gereformeerde Kerken zich over zijn positie als drager van den naam en de eere van gereformeerd predikant moeten beraden. En de duitsche autoriteiten zullen moeten weten, dat deze niet-meer-in-gewonen-dienst-zijnde gereformeerde predikant met ons beleden heeft, en kwaad zou worden, als men ’t anders van hem verwachtte:

a. het is aller geloovigen schuldige plicht, . . . dat zij „hen afscheyden van den ghenen, die vander Kercken niet en zijn, ende hen onder dese vergaderinghe begheven, al waert schoon, dat de Ouerheydt ende der Princen mandamenten ende gheboden daer teghen waren, ende dat de doodt ende lijflicke straffe daer aan hinghe”, (art. 28);

b. het ambt en officie der overheid is o.m. „om te (be)vorderen het Koninckrijke Jesu Christi” (art. 36), of, naar de huidige redactie, „de hand te houden aan den Heiligen Kerkedienst; en het Koninkrijk van Jezus Christus te doen vorderen, het Woord des Evangelies overal te doen prediken, opdat God van een iegelijk geëerd en gediend worde, gelijk Hij in Zijn Woord gebiedt”;

c. „een yeghelick, van wat state, qualiteyt, of condicien, dat hy zy, moet der Ouerheyt onderdanich zijn, ende . . . hen gehoorsaem zijn in alle dinghen, die den woorde Gods niet teghen en zijn, en bidden voor haer in haren ghebeden” (id.);

d. „in alle ootmoedicheyt ende eerweerdicheyt aenbidden wy de rechtveerdighe oordeelen Gods, die ons verborgen zijn, ende stellen ons te vreden, dat wy moghen zijn leerjongheren Christi, om alleenlick te leeren het ghene dat hy ons door zijn woordt aenwijst, ende en willen dese palen niet over treden” (art. 13).

Welnu, deze en dergelijke uitspraken, waarop dr H.W. v.d. Vaart Smit wil geacht worden gezworen te hebben, en te zweren, weerspreken heel het miserabele stuk proza, dat van Koninginnegracht 70, Den Haag, onder ons volk is uitgegaan.

Wie immers belijdt, wat onder a. gezegd is, die kan niet anders dan zich schamen, als van achter de deur, die een gereformeerd predikant placht dan wel pleegt in en uit te gaan, de vermaning klinkt, om toch niet te pogen, den gang der dingen zooveel mogelijk te vertragen of te hinderen. WELKE dingen? Wij hebben vaak genoeg gezegd, geen gewapend verzet tegen de duitsche weermacht te mogen of te willen stimuleeren, ook niet met een enkel woord. Maar dat is toch zeker heel wat anders, dan nationaal-socialisme en fascisme over ons te laten komen? Dat zijn leeringen! Of, gelijk er |310b| staat, wereldbeschouwingen! Wat zou dr H.W. v.d. Vaart Smit er van zeggen, als de engelsche propaganda tot de onderdanen van het duitsche rijk zeide: er staan zóóveel russische tanks aan uw oostgrens, en, zoodra nu de hemel daar „droevig-rood” zou worden, moet ge nu maar uw pogingen om het bolsjewisme, de russische leer te hinderen, prijsgeven? En wat, als dan een duitsch burger of duitsche Pauw zou verklaren: dat moeten we maar voor zoete koek opnemen: het is: „werkelijkheidszin, die steeds een kenmerk van ons volk geweest is”? Ik denk, dat zoo’n meneer in het duitsch verrader zou heeten. Ik denk ook, dat hij als zoodanig zou behandeld worden. Ik denk, als een dominee in Duitschland zou zeggen, ingeval van een nog maar waarschijnlijke russische overheersching: verzet u niet langer tegen het bolsjewisme, doch werk positief mee, die dominee zijn huis erg gauw zou moeten verlaten! In ons blad is nog pas er aan herinnerd, dat volgens Adolf Hitler de russische staat en de russische „Doktrin” wel te onderscheiden zijn. bb Welnu, wij noemen het God geklaagd, dat van Koninginnegracht 70 een vermaning uitgaat, die, mutatis mutandis, in Duitschland alleen maar verachting ontmoeten zou. Zeker is ze ongereformeerd gedacht. Het nationaal-socialisme (de leer) is tegen de gereformeerde belijdenis. Onze weigering om naar het geweer te grijpen is wat anders dan ongereformeerde leeringen „niet te hinderen”, en zelfs niet te vertragen!

Want volgens de gereformeerde belijdenis, zie wat onder b. staat, is alle overheid verplicht, de kerk toe te staan, elke wereldbeschouwing, elke leer te weerstaan, wijl deze leer het koninkrijk van Jezus Christus niet bevordert, doch tegenstaat. Zie slechts, wat de belijdenis aangaande de kerk zegt — het is een zakelijke afwijzing van de wereldbeschouwing van een totalitairen staat.

Volgens die zelfde belijdenis, waarvan dr v.d. Vaart Smit ook bij de duitsche autoriteiten, volgens publieke verzekering, zijn visitekaartje maakt, dient in Koninginnegracht 70, Den Haag te worden gebeden voor Koningin Wilhelmina. Zou naar de begeerte van zijn hart een gereformeerde kerkeraad zijn kansel nog eens voor dr v.d. Vaart Smit openstellen, dan zou die kerkeraad zeker van hem verwachten, dat hij voor de Koningin in ’t openbaar zou bidden. Maar hoe verdraagt zich dat met de vermaning om positief mee te werken (iets anders dan niet de wapens opnemen) met wereldbeschouwingen van hen, met wie de vrede nog niet geteekend is? Wil men van Koninginnegracht 70, Den Haag nog eens vertellen, of wij moeten bidden, dat Koningin Wilhelmina aan de tafel der vredesconferentie zal aanzitten? Zoo ja, moeten wij ons dan reguleeren naar dat gebed, of naar speculaties over wat de met ons oorlogvoerende staat zou begeeren? Hoe bidt men op Koninginnegracht 70? Wil men vandaar ons eens open zeggen, of er in Indië een andere moraal moet heerschen dan in Nederland? Moet de Gouverneur-Generaal van Indië ook „medewerken”? Ik dacht, dat de duitsche autoriteiten, in wier geest de spreektrompet van Koninginnegracht 70 haar geluiden doet hooren over onze thans eenzame residentie, en verder, er zoo heel erg tegen was, als de autoriteiten in de fransche koloniën een andere houding aannamen, dan de wettige overheid van het moederland (regeering-Pétain cc)! (De fransche vloot! dd) Huldigt men in Koninginnegracht 70 soms tweeërlei moraal? Moet in Frankrijk het staatsgezag der officiëele regeering ook de bestuurders der koloniën verplichten, maar moet in den staat der Nederlanden een deel der bevolking met de bezetters positief meewerken, en met een ander deel (in de koloniën) onder de Koningin blijven werken en op háár áánwerken? In het duitsch noemt men zoo’n opwekking: verraad. In het belijdend-dietsch óók!

En eindelijk, — wie belijdt wat onder d. staat, die schuift met diepe verontwaardiging het product van Koninginnegracht 70 ter zijde! Niet in de verborgen dingen zien, niet op de verborgen dingen ons baseeren, doch op het Woord, het geopenbaarde, letten, en daarop alleen ons gedrag baseeren! Alzóó de belijdenis, ook van den dominee, dien men kan opbellen Koninginnegracht 70. Maar hier wordt, o schande, onze „houding” ons voorgeschreven, op grond van waarschijnlijkheidsberekening! Duitschland zal ’t wel winnen! Wie niet bijtijds de bakens verzet, die wordt straks vernietigd . . .

Welnu, liever vernietigd om onze trouw aan de belijdenis van dr v.d. Vaart Smit, dan gespaard bij de gratie van Koninginnegracht 70! Geen oorlogsspeculaties beheersche in eerster instantie ons gedrag, zelfs geen „mandament” der „princen” in laatster instantie, doch het Woord van Jezus Christus, in eerster èn in laatster instantie.

Wat denkt men eigenlijk van onze menschen? Als wij positief moeten meewerken, om bij een engelsche nederlaag niet te worden vernietigd, moeten wij dan aannemen, dat deze moniteurs positief meewerken, teneinde bij een duitsche zege de vette kluifjes te kunnen bemachtigen?

Men zegt mij: weet u wel precies, wat dr v.d. Vaart Smit tegenwoordig voor invloed heeft? Ik weet er, geloof ik, wel iets van. ee Maar het levert me geen enkel Leitmotiv. In de week, waarin een anti-revolutionair orgaan van een redacteur, die heusch niet elken politieken knobbel mist, verboden is, ff acht ik dergelijke producten funest. Laat politieke machthebbers hùn zwaard in de schaal kunnen werpen, de kerk heeft nog het hare. Het gaat de kerk aan, als zulke producten komen van eenzelfde adres, waarheen men, tot |310c| nu toe, ook preekverzoeken kàn richten. Het gaat de kerk aan, als wie het zwaard draagt, de kerk zou vragen, niet aan politiek te doen, doch zelf een politieke leer en moraal zou propageeren, die de kerk rechtstreeks raakt. Wanneer van uit de richting A-Z de politiek de kerk raakt, dan raakt van uit de richting Z-A de kerk de politiek. Daar doet nu eenmaal niets en niemand iets tegen.

Wij willen als kerkelijke menschen graag weten, wèlke de smarten zijn van dr H.W. v.d. Vaart Smit. We hebben de leertucht nog niet afgeschaft. En ònze censure ook niet. Perscensuur en kerkelijke censuur zijn twee, en in beide zij grondige eerlijkheid.


K.S.








a. Opgenomen in Bezet Bezit, 44-54.


b. De Nederlandsche Geloofsbelijdenis. Naar den oorspronkelijken nederlandschen druk van 1562, uitgegeven door dr. A. van der Linde, tweede druk, Nijmegen 1865, letterlijk herdrukt door Joh. Enschedé & Zonen, Haarlem, 1865, fol. 23b (art. 28).


c. Dr. A. van der Linde (1833-1897), onderwijzer, stichtte in 1859 een christelijke afgescheiden gemeente te Amsterdam, die echter niet door de synode van de Christelijke Gereformeerde Kerk werd erkend; later werd hij vrijdenker. Zie BWPGN, VI, pag. 51-56.


d. Schilder verwarde Van der Linde vermoedelijk met A. van der Linden (1858-1902), laatstelijk predikant van de Gereformeerde Kerk te Schoondijke.


e. Nederlandsche Geloofsbelijdenis, fol. 1b.


f. Het strekken van de hand was in nationaal-socialistische kringen de gebruikelijke wijze van groeten en eer betonen.


g. Philips II (1527-1598), koning van Spanje, heer der Nederlanden (1555-1598).


h. Nederlandsche Geloofsbelijdenis, fol. 2a.


i. Nederlandsche Geloofsbelijdenis, fol. 2a.


j. Nederlandsche Geloofsbelijdenis, fol. 31a.


k. Op de nationaal-socialistiche ‘Hagespraak der bevrijding’, gehouden op 22 juni 1940 te Lunteren.


l. ‘Sendtbrief’, Nederlandsche Geloofsbelijdenis, fol. 4a/b.


m. ‘Sendtbrief’, Nederlandsche Geloofsbelijdenis, fol. 6a.


n. ‘Sendtbrief’, Nederlandsche Geloofsbelijdenis, fol. 8a.


o. ‘Sendtbrief’, Nederlandsche Geloofsbelijdenis, fol. 8b.


p. ‘Vermaninghe tot de ouerheyt’, Nederlandsche Geloofsbelijdenis, fol. 33b.


q. ‘Vermaninghe tot de ouerheyt’, Nederlandsche Geloofsbelijdenis, fol. 33a, 34b.


r. ‘Vermaninghe tot de ouerheyt’, Nederlandsche Geloofsbelijdenis, fol. 34a/b.


s. ‘Vermaninghe tot de ouerheyt’, Nederlandsche Geloofsbelijdenis, fol. 35b.


t. ‘Sendtbrief’, Nederlandsche Geloofsbelijdenis, fol. 4.


u. Duitsland viel op 1 september 1939 Polen binnen, op 17 september 1939 gevolgd door de Russische inval in dat land. Binnen een maand was het Poolse leger onder de voet gelopen.


v. Op 9 april 1940 viel Duitsland bij verrassing Denemarken en Noorwegen binnen en bezette deze landen in enkele dagen tijds.


w. Op 10 mei 1940 opende Duitsland de aanval op het westen van Europa met de inval in België en Nederland.


x. Na de overgave van het Belgische leger op 28 mei 1940 concentreerden de Duitse legers in het westen zich op Frankrijk, dat op 22 juni de Duitse voorwaarden voor een staakt-het-vuren aanvaardde.


y. Fortificaties aan de Franse noord-oost-grens, vernoemd naar de Franse minister van Oorlog, die in 1930 tot de aanleg ervan besloot: André Maginot (1877-1932), minister van Pensioenen 1920-1924, van Oorlog 1924, 1929-1932, van Koloniën 1928-1929.


z. In december 1939 verlieten dr. L.D. Terlaak Poot (voorzitter), prof.dr. F.W. Grosheide (vice-voorzitter), jhr.mr. J.M.W. Asch van Wijck, mr. A. van der Deure en ds. H. Janssen het bestuur van het Nederlandsch Christelijk Persbureau. Vgl. ‘Ned. Chr. Persbureau’, De Reformatie 20 (1939v) 12,93v (22 december 1939).


aa. Van der Vaart Smit stond sinds 16 augustus 1936 als predikant van de Gereformeerde Kerken buiten vaste bediening.


bb. Vgl. ‘Aan een jongeren tijdgenoot. No. 2’, De Reformatie 20 (1939v) 36,280 (14 juni 1940).


cc. Onder de druk van de snelle Duitse opmars in Frankrijk, werd maarschalk H.Ph. Pétain (1856-1951) — in 1916 de succesvolle verdediger van Verdun — op 19 mei 1940 benoemd tot vice-president, en op 17 juni tot minister-president van Frankrijk. Hij aanvaardde eind juni de Duitse voorwaarden voor een capitulatie, waarbij het grootste deel van Frankrijk bezet werd door de Duitsers en een kleiner deel in het zuiden van het land onder leiding kwam van Pétain.


dd. Duitsland eiste in juni 1940 van Frankrijk, dat ook de — deels buitengaats zijnde — Franse vloot zou capituleren, terwijl Engeland en de Verenigde Staten Frankrijk bezworen de vloot uit Duitse handen te houden. De opperbevelhebber van de Franse zeemacht zag nog mogelijkheden om vanuit de Franse koloniën in Afrika weerstand te blijven bieden tegen Duitsland, maar de regering-Pétain dwong de marine tot capitulatie met het overige Franse leger.


ee. Van der Vaart Smit onderhield, sinds hij in mei 1940 was aangesteld als hoofd van de Haagse afdeling van het Algemeen Nederlandsch Persbureau, geregeld contact met de Duitse autoriteiten; met sommigen van hen stond hij reeds voordien op goede voet.


ff. Schilder doelde op het verschijningsverbod per 4 juli 1940 van het door Colijn geredigeerde antirevolutionaire dagblad De Standaard voor acht weken.