Ned. Chr. Persbureau — „Geref. Jongelingsblad” — Reisattestaties aan militairen — Over de kerk — Een missive aan Burgemeester en Wethouders

in: De Reformatie, twintigste jaargang, Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1939v, 12,93-95 (22 december 1939) a



„De Rotterdammer” b (misschien ook wel andere bladen, die ik nog niet zag, men zendt mij dit knipsel toe) publiceert het volgende bericht:

Het Nederl. Chr. Persbureau.

Dr L.D. Terlaak Poot, c voorzitter, Prof. dr F.W. Grosheide, d vice-voorzitter, en Jhr Mr J.M.W. van Asch van Wijck, e bestuurslid van het Nederlandsch Christelijk Persbureau te ’s-Gravenhage, zijn uit dit Bestuur getreden. Prof. Grosheide heeft vele jaren, reeds ten tijde van den vroegeren voorzitter Prof. Dr A. van Veldhuizen, f zitting gehad in het bestuur. Dr Terlaak Poot, de bekende Nederlandsch Hervormd predikant volgde Prof. van Veldhuizen als voorzitter op.

We zijn hier bizonder dankbaar voor. We hopen, dat van christelijke zijde alle steun aan dit bureau onttrokken zal worden. We hebben ’t onzen plicht geacht er tegen te waarschuwen g en hopen van harte, dat het nuttig effect van de uittreding van deze drie voormalige bestuursleden niet ongedaan zal gemaakt worden door eventueele plaatsvervangers van christelijken, en dus belijdenden huize. Het is er nooit de tijd naar geweest, steun te verleenen aan wie nationaal-socialisten steun verleende. Maar het is zéker in het eind van 1939 er de tijd niet naar.

In verband met het feit, dat dit bericht perspectieven voor verdere zuivering van ons christelijk leven opent, zullen we thans onze wekelijkse attentiebewijzen h voor dit Bureau staken. Mochten verdere saneeringspogingen worden tegengehouden, of mocht de heer v.d. Vaart Smit i weer beginnen te schelden, zooals hij nog pas zich veroorloofde tegenover den heer Scheps, j dan zullen we weer de pen opnemen en nog meer voor den dag brengen. Synodale correspondenten van dit Bureau zullen nu wel staken? |93b|


Naschrift. Nadat deze copie verzonden was, kreeg ik nog inzage van een ander bericht (allerlei dagbladen schrijven thans over de zaak), als volgt:

Naar wij nader vernemen zijn behalve de heeren Prof. Dr F.W. Grosheide, Dr L.D. Terlaak Poot en Jhr Mr J.M.M. van Asch van Wijck, thans ook de heeren Mr A. v.d. Deure, k lid van Gedep. Staten van Gelderland te Bennekom en voorzitter van de Ned. Chr. Radio Vereeniging, en Ds H. Janssen, l leger- en vlootpredikant in algemeenen dienst te ’s-Gravenhage, uit het bestuur van het Ned. Chr. Persbureau getreden.

Aan hetzelfde bericht ontleenen we nog volgende bizonderheid:

Enkele dagbladen van j.l. Zaterdag brachten het bericht, dat de heeren Dr L.D. Terlaak Poot, Ned. Herv. predikant te ’s-Gravenhage, Prof. Dr F.W. Grosheide, hoogleeraar aan de Vrije Universiteit en Jhr Mr J.M.M. van Asch van Wijck, advocaat-diaken der Ned. Herv. Gem. te ’s-Gravenhage en lid van den gemeenteraad aldaar en van de Prov. Staten van Zuid-Holland voor de Anti-Rev. Partij, resp. voorzitter en bestuurslid van het Ned. Chr. Persbureau te ’s-Gravenhage, welk bureau in het jongste Defensiedebat in de Tweede Kamer m in betrekking tot de sympathie van bepaalde reserve-veldpredikers tot de beginselen van het Nationaal Socialisme, eveneens in het debat betrokken werd, allen uit het bestuur van dit persbureau getreden zijn.

Bij navraag ter bevoegde plaatse werd deze uittreding, waarover ons reeds eerder geruchten hadden bereikt, bevestigd.

Dr Terlaak Poot was eerst sinds kort voorzitter van dit bureau in welke kwaliteit hij wijlen Prof. A. van Veldhuizen is opgevolgd. Jhr van Asch van Wijk was ook nog slechts korten tijd bestuurslid, Prof. Grosheide maakt vanaf de oprichting van het bureau van het bestuur deel uit.

Hulde aan wie de koe bij de horens pakten, in pers of in vergaderzaal.



„Geref. Jongelingsblad”

De heer van Nes spreekt in het nr. van 15 December van het „Geref. Jongelingsblad” ook over wat wij opmerkten over de aan den Meisjesbond toegediende vermaning inzake ds Feenstra’s leidraad aangaande de pluriformiteit. Veel gaat ons artikel geheel en al voorbij, en opponeert tegen wat wij niet hebben gezegd. We laten het rusten. Een paar punten evenwel zijn direct:

Nadrukkelijk wenschen we daarbij ook nog uit te spreken, dat er geen enkele connectie bestaat tusschen de leiding van ons „Geref. Jongelingsblad” en eenig orgaan, dat wel aan de polemiek deelneemt. Zijdelings wil de redacteur van „De Reformatie” hier verband leggen, door te zeggen, dat het „Jongelingsblad” in deze meeging met prof. Hepp, maar dat wordt door ons zoo pertinent mogelijk ontkend. Ik wil het hier publiek uitspreken, dat ik, voorzoover mij bekend, nooit eenig contact heb gehad, nóch mondeling, nóch schriftelijk met prof. Hepp en dat de copie van de Persschouw van 24 November reeds verzonden was vóór ik kennis nam van hetgeen Prof. Hepp in „Credo” geschreven had over dezelfde zaak. n

We hebben hier niet veel aan. Het raakt niet wat we schreven. Er zijn meer manieren om een aanval van Prof. Hepp te steunen, of de door hem aangevallenen te bestrijden, dan door met hem te corresponderen. „Zijdelings” wou ondergeteekende dan ook heelemaal geen verbanden leggen. Hij heeft alleen maar het blad geconfronteerd met zichzelf, en dan niet zijdelings, doch linea recta. Bovendien staat Prof. Hepp niet alleen.

Vervolgens:

Er is grond om te vermoeden, dat de redacteur van „De Reformatie” de leiding van het „Geref. Jongelingsblad” op het oog heeft, wanneer hij in het hierboven aangehaalde citaat spreekt van medestanders, die hun eigen houding soms vergeten zijn.

Het verband wijst erop, dat dit terugslaat op het antwoord, dat in de Vragenbus van 18 September 1936 gegeven werd op de vraag: In welke verhouding komen de gemeene gratie en de particuliere genade voor in de moederbelofte? o

Een vergissing. „Hun eigen houding soms vergeten zijn” ziet, ik zou haast zeggen: natuurlijk — daarop, dat het „Jongelingsblad” ds Feenstra verweet, wat het zelf herhaaldelijk gedaan heeft. Over de gemeene gratie zijn er, we hebben het al zoo vaak gezegd, evenals over de pluriformiteit, zeer uiteenlopende constructies aangeprezen. We zullen ons er niet over bekommeren, of er ergens in het „Jongelingsblad” een zooveelste + 1, dan wel één van die vele wordt aangeprezen. We hebben alleen maar bezwaar er tegen, dat men ds Feenstra het woord wil ontnemen, en het zelf wil houden in gevallen, die evenzeer „synodale” kwesties raken. Laat ons toch blijven bij de zaak.

Van de vele gevallen, waarop we wezen, wordt voorts niets gezegd. Merkwaardig is dit:

Herhaaldelijk heeft „De Reformatie” er op aangedrongen om partij te kiezen, maar er zijn gelukkig nog zeer vele Gereformeerden, die nu eenmaal niet gelooven, dat ons Gereformeerde leven overheerscht moet worden door het gerezen conflict, alsof alles in het licht van dat conflict moet worden gezien en wij hopen nog steeds, dat door onze Generale Synode in dit conflict een oplossing zal worden verkregen, die het onnoodig maakt „partij” te kiezen, maar die den weg effent om eendrachtig voort te werken aan den uitbouw van ons Gereformeerde leven. p

Zou de heer Van Nes q eens willen aangeven, waar wij hebben opgewekt om „partij te kiezen” in den |94a| door hem aangegeven zin? Hij zal ’t niet kunnen. Want hij keert thans de zaak ondersteboven. Prof. Hepp en anderen hebben gezegd: dit en dat is ongereformeerd, in strijd met de belijdenis, en nog heel wat meer. We hebben dat weerlegd, zoover het publiek was, en ons of anderen (in de hoofdzaken) raakte. Die weerlegging is nooit ontleed. Nu hebben we al meer dan eens verklaard, niets terug te nemen. Dat is geen bluf, want men kan mij aan dit woord houden. Ook prof. Aalders, overigens in zijn methode van prof. Hepp te onderscheiden, heeft inzake het verbond meeningen als ongereformeerd aangewezen, die ondergeteekende heel kalm heeft verdedigd, onder aanwijzing, dat anderen uit gereformeerden kring ze ook aanhingen.

Als nu de heer Van Nes zegt: moge de synode ons een „oplossing” geven, die het onnoodig maakt, partij te kiezen, dan moet de heer van Nes niet doen, alsof dàt tegen den oproep van „De Reformatie” in zal gaan. Want, in tegenstelling met het „Jongelingsblad”, dat bijvoorbeeld de forsche geluiden van prof. Aalders doorgaf, heeft ons blad verzoenend gechreven. Verzoenend, ja, door het middel van afwijzing der aanklachten of der scherpe disqualificaties (als van prof. Aalders). En dus, — àls het met de synode kalm afloopt, en als er géén ongelukken komen, dan heeft „De Reformatie” het pleit vóór den vrede tegenover de felle aanklachten van ’36 en daarna gewonnen. En dan is meteen bewezen dat de sterke woorden, die ook in het „Jongelingsblad” hebben gestaan, wat al te sterk geweest zijn.

Waarvan we ook hartelijk overtuigd zijn.

Laat men nu niet denken, dat we den Bond een kwaad hart toedragen. We willen zelfs wel zeggen, wat naar onze meening goed voor hem zou zijn. Als de heer Van Nes daarover gesproken wil zien, dan kan hij dit verlangen bevredigd zien.

Niet wij zien alles onder aspect van „het gerezen conflict”, dat we nota bene voor het overgroote deel op misverstand zien berusten. Maar zij doen dat, die b.v. bepaalde colleges gaarne zien saamgesteld op een manier, die sommige stroomingen liefst uitsluit. Men sluite slechts uit, wier argumenten ondeugdelijk bleken.

Ds S.J. Popma schrijft, volkomen terecht, in „Amersf. Kerkbode”:

We moeten voorzichtig zijn met goedkope wijsheden, b.v. dat de verstandigste het eerst de strijdbijl begraaft en van vredelievendheid blijk geeft. ’t Niet door willen zetten van een polemiek, ’t weigeren te antwoorden is niet zelden ’t weigeren tot vrede te komen.

Niet oorlog voeren is nog geen vrede.

Wie dit alles bedenkt, oordeelt over onze persdebatten niet al te somber.

Of er dan geen aanleiding was voor de Synode tot voorzichtigheid te manen in de polemieken?

Zeer zeker wel, want ’t feit van de onrust ligt er nu eenmaal. ’t Zou niet verstandig zijn, daarvoor de ogen te sluiten, ook al acht men ’t heele geval sterk overdreven. Wanneer ik weet, dat de kansen vrij groot zijn niet begrepen te worden, omdat velen niet rustig luisteren kunnen, doe ik beter — voorlopig — te zwijgen.

Dan moeten we nog rekening houden met ’t feit, dat er krasse beschuldigingen zijn uitgesproken en op de pogingen deze te weerleggen, ’t antwoord uitbleef. Dat feit geeft een heel eigenaardige spanning, die ons zeer voorzichtig moet maken.

Als voorbeeld denk ik aan een geestige recensie in „Credo”. Daar werd een brochure van de heer Janse r |94b| als volgt gerecenseerd: herhalingsoefeningen op geaccidenteerd terrein. Zonder de zooeven genoemde spanning zouden we erom kunnen glimlachen als om ’n beste mop. Maar nu is er een wrange bijsmaak aan: in die enkele woorden wordt een beschuldiging gehandhaafd, zonder eenige poging om de tegenargumenten van de heer Janse te beantwoorden. We hebben geen vriendelijk grapje meer met een serieuzen ondergrond, maar een gecamoufleerde beschuldiging.

Iets soortgelijks hebben we nu met de jongste polemiek over de pluriformiteit. Een gangbare meening daarover is er niet. Prof. Lindeboom, s Dr Kuyper, t Prof. Bavinck, u Prof. Dijk, v Prof. Hepp, w Prof. Honig, x Prof. Schilder denken er onderling verschillend over. Dat kan ieder constateeren, evenals ’t feit, dat zoomin Bavinck als Kuyper op dit punt doorzichtig en helder zijn.

Nu heeft ds. Feenstra in het Geref. Meisjesblad „Bouwen en Bewaren” zijn opvatting van de kwestie gegeven, die afwijkt van die van de meeste der bovengenoemde dogmatici. Ieder heeft natuurlijk het recht ’t daarmee niet eens te zijn, zelfs er van te schrikken, er tegen te polemiseeren, enz. Waarom niet?

Het „Geref. Jongelingsblad” blijkt nogal geschrokken en stelt als eenige mogelijkheid de opvatting van Prof. Honig.

Als ’t „Geref. Jongelingsblad” deze meening ziet als die der „Geref. leiders”, dan is dat een vergissing, tenzij men alleen die menschen voor leiders wil houden, waarmee men ’t op een bepaald punt toevallig eens is, anderen als quantité négligeable beschouwt en b.v. de krachtige argumentatie van Prof. Greijdanus, vele jaren geleden y naast zich neerlegt.

Maar heel vreemd wordt het, en in deze tijd gevaarlijk, wanneer de stichting de voorlichting van „Bouwen en Bewaren” zóó maar als ongeoorloofd wordt bestempeld en die van het „Geref. Jongelingsblad” toegejuicht.

In rustige tijden zou ’k geen bezwaar hebben, en ’t geval slechts komisch vinden. Nu de spanning, door de beschuldigingen in ’t leven geroepen, er is, lijkt zulke polemiek me ongeoorloofd toe.

Zouden we nu maar niet een streep onder de zaak zetten, maar dan — nà erkenning tegenover Meisjesbond en ds Feenstra, dat het „Jongelingsblad” zich ditmaal vergist heeft? Kom, het zou helpen, en de Redactie van het „Jongelingsblad” zelf goed doen, ook tegenover de eigen huisgenooten.




Reisattestaties aan militairen

Verleden week gaven we op verzoek door wat de classis Amersfoort op het hart had. Thans is het billijk, dat we aan een tweede verzoek voor plaatsing voldoen. Het stuk volgt hier (dagteekening 18 December):

Naar aanleiding van de door U vermelde klacht van de classis Amersfoort betreffende het verleenen van reisattestaties aan gemobiliseerde leden der kerken, moge ik beleefdelijk het navolgende onder Uwe aandacht brengen.

De Generale Synode van Sneek besloot in zijn zitting van 6 September j.l. aan de kerkeraden van Geref. Kerken te verzoeken:

1. den eerste Zondag gemobiliseerden, ingeval het Heilig Avondmaal op dien dag werd gevierd, tot de viering van het Heilig Avondmaal toe te laten op hun verklaring dat zij belijdend lid in volle rechten van een Gereformeerde Kerk waren, en

2. aan gemobiliseerde leden der kerk, die buiten hun woonplaats vertoeven, ten spoedigste een reisattestatie te doen toekomen en dan gebruik te maken van de modellen, die op aanvraag gratis verkrijgbaar |94c| zijn aan het adres van den scriba der deputaten: ds T. Hagen, z Koornmarkt 20a, Delft.

Een reisattestatie wordt niet verleend naar een bepaalde kerk en is feitelijk niet anders dan een bewijs van lidmaatschap.

Het was toen niet doenlijk om daarvan duplicaten aan kerkeraden te zenden, aangezien velen niet wisten tot welke kerk zij zich moesten wenden en die dit wel wisten konden elke dag weer worden overgeplaatst naar ergens anders in Nederland.

Wij hebben aan ds Hagen verzocht ons modellen voor reisattestaties te willen toezenden en aan ons verzoek werd heel spoedig voldaan. Deputaten vroegen daarbij het advies een duplicaat van de verstrekte reisattestaties te zenden aan de betrokken legerpredikanten en voegden daarbij een opgave van al die gereformeerde legerpredikanten met opgave van hunne adressen en bij welke onderdeelen zij waren ingedeeld.

Wij hebben ons aan dat advies gehouden, in het vertrouwen, dat de legerpredikanten zich dan wel in verbinding zouden stellen met de betrokken kerkeraden.

Naar mijn meening had de classis Amersfoort zich beter tot de Deputaten voor de militairen kunnen wenden dan door middel van de pers de kerkeraden, die volgens de gestelde bepalingen hebben gehandeld, in gebreke te stellen.

Met de meeste hoogachting,

E. DE BOER,    

Scriba van den kerkeraad te Bussum.

Tot zoover het kerkeraadstuk. Het „in gebreke stellen” was, geloof ik, allerminst als aanklacht bedoeld.




Over de kerk

Uit een brief van wijlen prof. dr H. Bavinck aan den toenmaligen ds F.M. ten Hoor aa te Franeker, poststempel Kampen 21 Sept. ’95:

„Ik was het met K.’s (dr A. Kuyper’s, K.S.) onderscheiding van zicht(bare) en onz(ichtbare) kerk inderdaad niet eens, maar wel met dezen tusschen instituut en organisme.”

Tot zoover de aanhaling.

Men begrijpt, dat het mij om den eersten zin te doen is.

Afwijking van de belijdenis?

Welneen, een rustige overweging van een Kamper hoogleeraar destijds.




Een missive aan Burgemeester en Wethouders.

Naar mij gemeld wordt uit Zuid-Beijerland, heeft de kerkeraad het volgende stuk verzonden aan het adres van het college van B. en W. van de gemeente Zuid-Beijerland:

Indien destijds ten voordeele van de armen uit deze gemeente zonder nadere aanduiding, door onze voorouderen goederen beschikbaar gesteld zijn, verzoeken wij U beleefd, in verband met het bepaalde in art. 925 van het Burgelijk Wetboek, j.o. art. 16 van de armenwet en § 2 van het sedert gewijzigde Koninklijk besluit van 18 juli 1912 S. 264, de aan onze diakonie — voorkomende op de lijst van in deze gemeenten gevestigde instellingen van weldadigheid, opgemaakt ingevolge Art. 33 van de Armenwet — toekomende baten uit deze z.g. historische armengoederen te onzer beschikking te willen stellen, daar wij in de huidige tijdsomstandigheden heden in den nood onzer behoeftige leden, niet naar behooren kunnen voorzien. |95a|

Tot zoover het bericht, dat mij door den scriba, br. Weijers werd toegezonden, en waarvoor ik hem zeer dank. Br. W. bericht, dat hij het resultaat me later wel melden wil. Graag. Velen zullen er belangstellend naar uitzien: het is een ook uit rechtsoogpunt belangrijke aangelegenheid.


K.S.








a.


b. ??


c. ??


d. F.W. Grosheide (1881-1972), hoogleraar voor het Nieuwe Testament aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.


e. ??


f. ??


g. Waar??


h. ??


i. H.W. van der Vaart Smit (1888-1985), directeur van het Nederlandsch Christelijk Persbureau.


j. ??


k. A. van der Deure (??-??).


l. ??


m. Wanneer?


n. ??


o. ??


p. ??


q. ??


r. Credo?? Welk boek??


s. L. Lindeboom (1845-1933), hoogleraar voor het Nieuwe Testament ?? aan de Theologische School te Kampen.


t. A. Kuyper (1837-1920), hoogleraar voor de dogmatiek aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.


u. H. Bavinck (1854-1921), hoogleraar voor de dogmatiek aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.


v. K. Dijk (1885-1968), hoogleraar ambtelijke vakken?? aan de Theologische Hogeschool te Kampen.


w. V. Hepp (1879-1950), hoogleraar voor de dogmatiek aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.


x. A.G. Honig (186401940), hoogleraar voor de dogmatiek aan de Theologische Hogeschool te Kampen.


y. ??


z. T.J. Hagen (1877-1949), predikant van de Gereformeerde Kerk te Delft.


aa. F.M. ten Hoor (1855-19??), predikant van de Gereformeerde Kerk te Franeker.