Energie van dwaling

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven

16e jaargang, onder redactie van K. Schilder,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1936-1937
9,66v (29 november 1935)

a



Daarom zal God hun zenden (zendt God hun) een kracht der dwaling, opdat zij de leugen zouden gelooven.

2 Thess. 2 : 11.


Wie is de tijdredenaar?

Is het de man, die de davierende-dingen-van-den-dag bespreekt en het per advertentie aankondigt: joden, abessyniërs, sancties, het jongste vliegongeluk?

Of is het de man, die op tijd spreekt, als er nog niets davert, maar als het stil is om ons heen?

Is het de man, die de ketterijen in hun uit-was veroordeelt?

Of is het de ander, die ze aan ziet komen?

Is het de drukke exclamator, die de werking van den cycloon achteraf demonstreert aan de stukken en brokken, die hij achterliet?

Of is hij het, die den cycloon, die energie welke God zendt, ziet aan-komen terwijl de lucht nog blauw is?

Als Paulus tijdredenaar was, toen hij zag, dat God een energie van dwáling zond, dan is niet de eerste, doch de tweede figuur die van den tijdredenaar.

Want zoo’n woord van den Heiligen Geest, gesproken door Paulus, komt op tijd.

*

Paulus spreekt over den anti-christelijken tijd: de leugen zal ingang hebben onder de menschen, en met wonderen en teekenen. zich aannemelijk maken bij het booze en overspelige geslacht, dat een teeken vraagt, om niet te moeten gelóóven. b

En als de groote organisator der zonde, die antichrist, voor zijn leugen ingang zoekt, dan zal hij ook ingang vinden. En een auditorium vindt hij ook. Er zijn er, en het zijn er velen, die ja-knikken gaan, als hij spreekt. Ze willen niet gelooven; ze houden de waarheid kunstmatig ten onder; er is immers een geraffineerde techniek van het ongeloof? Geen psychologie van het ongeloof zal ze ooit in haar affreus affront van den Verbondsgod naar waarheid schetsen; want bij degenen, die niet gelooven willen, zal elk ontwerp eener psychologie van het ongeloof zelf beheerscht worden door het ongeloof van hun psychologie, en daarvan middel-ter-zelfbedekking zijn. Zij zelf verharden zich dus, willen niet wandelen op den verlichten weg der geloofsgehoorzaamheid door het geloofsgehoor. En nu zij zich verharden, nu wórden zij verhard. Nu zij niet willen recht-uit loopen, nu worden zij veroordeeld tot heen-en-weer-dribbelen. Tot „dwalen”. God zendt hun nu een kracht — een energie — van dwáling.

*

Dat is de nieuwtestamentische doorvoering van wat in het Oude Testament reeds was geschouwd door dien profeet, die even uit het cachot gehaald was, om „gekapt en geschoren”, en vriendelijk vermaand door eenen diplomaat, die het hof goed kende, te verschijnen voor den koning Achab, en over den uitslag der militaire operaties uitsluitsel te geven. c Hij zei toen, dat hij den Heere had gezien op den troon, en dat hij had gehoord, hoe God Jahwe een geest zocht, die den koning Achab overreden kon en wilde, om zich te storten in een militair avontuur, dat hij, de koning zou moeten bekoopen met den dood. En zie, er wŕs een geest gevonden, die Achab wilde overreden. Die geest was toen „gezónden”. Gezonden door God zelf. En zoo was het nu gekomen, dat Zijne Majesteit, al wist hij al de knépen van de valsche profetie, die den dictator naar de oogen ziet, toch aan zijn leugenprofeten geloof hechtte, toen zij aanmoedigden: ga gerust, uw wapenen zijn gezégend.

Gelijk die ééne profeet den geest-der-overreding-tot-het-avontuur-van-zelfmoord gezónden ziet door God, zóó ziet ook Paulus een geest-van-dwaling thans gezonden tot de gehoorzalen en de foyers van het antichristelijk Instituut-voor-Eenheids-Onderwijs (gelijkgeschakeld). Ze zullen gelooven, wat ze daar hooren, de heeren en de dames. En dat zal hiervandaan komen, dat God een energie-van-dwaling tot hen uit doet gaan. Door die energie — heusch, het zit „in de lucht” — raken ze het stuur kwijt. En daarmee is het feitelijk bij hen begonnen. Ze dwalen, onzeker. Het kan zóó, maar het kan ook anders. Men moet zich niet isoleeren, en geen bourgeois satisfait wezen in de republiek-van-den-geest. Ze leven interkerkelijk en interconfessioneel, en luisteren daarom ook naar den antichrist. U weet toch wel, mijnheer, dat die ook van-de-religie is?

*

Ja, ’t is een „energie”, zoo zeiden we. Zoo staat het ook in Paulus’ eigen taal. Een energie — denk daar vooral niet klein over. Electriciteit is energie — de dónder is de vrucht ervan. De valsche tijdredenaar heeft het al maar over dien donder, de bóéiende redenaar. De anti-christelijke spreker in het Gebouw voor Hoogere Religieuze |67a| Propaganda heeft het óók al over donder, en zoo; hij doet immers „wonderen en teekenen”? d Dat wil zeggen: ont-ládingen van energie? Maar Paulus — tijdredenaar bij de gratie Gods — ziet een andere energie werken; Godt zendt een kracht van dwaling. Het is energie, ze komen er niet van los, ze zijn erdoor geláden, ze, staan onder stroom, ze zijn genomen, meegenomen. Maar ze merken er zelf niets van, en ’t geeft heelemaal geen katastrophe. Want het is energie van dwáling. Ze zijn onzeker, dat is alles. Ze haten die pedante termen van „hebben” en „weten”; de dingen zijn zoo simpel niet, ver-zekeren ze. Voor de rest zjjn ze te onzeker om iets te ver-zekeren.

*

Daarom is een tijdredenaar hij, die tegen de dwaling waarschuwt. Hij slechts leeft „in critieke spanningen”, die de feitelijke synthese tusschen ja en neen onderkent, en er tegen waarschuwt, onbarmhartig. Die toch is de ware barmhartigheid. Zij laat zien, dat het groote ongeluk niet ligt in het oogenblik, waarin een bewuste en brutale ketterij zich royaal uitspreekt, maar in het continuum van tijd, waarin een wolk gelegd wordt over de onderscheidingen, onzekerheid in de hand gewerkt wordt met betrekking tot de namen en de praedicaten, Calvinisten worden genoemd, die loochenen, dat op de wijze, die de Schrift aangeeft, de Christus in het vleesch gekomen is, hetgeen de bijhel anti-christelijk noemt. e

Een kracht van dwaling, — als die de geesten meeneemt, dan moge God ons de actualiteit van Paulus als tijdredenaar schenken; van Paulus, die in zijn dagen reeds deze „kracht” gezonden zag, en toen een woord schreef, dat ŕl de eeuwen door zijn kracht en scherpte kan behouden. Want deze dwaling „ligt op het gebied zoowel van het intellect als van het ethische leven; lichtgeloovig, zonder oordeel des onderscheids, zonder inzicht in de normen waarnaar het leven zich moet richten, zullen” degenen die verloren gaan „geloof slaan aan de leugen, zich laten misleiden door de energie, de verlokking, waarmede de” dwaling „hen bevangt” . . . „Dat zulk een verblinding, zulk een verduistering van inzicht en verdwalen van den weg der gerechtigheid komen zal, van God gezonden, is een gericht, een werking van Gods gerechtigheid, die den zondaar „overgeeft” aan de zonde” (van Leeuwen). f

Wie dit bederf ontvlieden wil moet kiezen tusschen de eene en de andere „tijdrede”. Niet de tijdrede, doch die rede-op-tijd is actueel.


K. S.




a. Opgenomen in VWS II,71-74.

b. Vgl. Matteüs 12:39, 16:4.

c. Vgl. 1Koningen 22.

d. Vgl. 2Tessalonicenzen 2:9.

e. Vgl. 1Johannes 4:3; 2Johannes :7.

f. Vgl. Jacobus Adrianus Cornelis van Leeuwen (1870-1930), Paulus’ zendbrieven aan Efeze, Colosse, Filémon, en Thessalonika, Amsterdam (H.A. van Bottenburg) 1926 (Kommentaar op het Nieuwe Testament, X), 436v.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001