Polemiek van Dr W.A. van Es

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven

16e jaargang, onder redactie van K. Schilder,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1936-1937
4,30v (25 oktober 1935)

a



Eindelijk komt Dr W.A. van Es op zijn beschuldiging terug. Hoe dit gebeurt, beoordeele de lezer. Hij schrijft:

Het schijnt den redacteur van „De Reformatie” niet naar den zin te zijn, dat we gewoonlijk niet ingaan op wat hij tegen ons schrijft in zijn blad.

Dit is de eerste onjuistheid. Niet ik schreef tegen Dr van Es, maar hij schreef tegen mij. Een artikel mijnerzijds, waarin zijn naam direct noch indirect genoemd werd, gaf hem aanleiding tot een zeer ernstige aanklacht: er zou „gheestelieke achterhoudinghe” bij mijn ambtsaanvaarding bij mij geweest zijn. Dat Dr van Es deze karakter-aantastende beschuldiging laat staan, ook al blijkt ze onzinnig, dàt is „niet naar mijn zin”. Het is vooral niet naar Gods gebod.

Vervolgens:

We begrijpen dit weer niet goed.

Zelf heeft hij, we weten niet hoe vaak al, en dit op een vrij grove manier, den volke meenen te moeten verkondigen, dat hij niet meer met ons polemiseert. Maar hoe kan hij dan daartegen bezwaar hebben, dat wij zijn voorbeeld volgen, en hem met gelijke munt betalen?

Dit is de tweede onjuistheid. We hebben gezegd, met Dr van Es niet meer te willen polemiseeren (we gaven aan, waarom), tenzij het ons noodig bleek, om redenen, gelegen buiten Dr van Es. Derhalve vergist Dr van Es zich, als hij zegt, dat ik me niet hield aan wat ik zeide; we kunnen daarom de op die fictie gebouwde redeneering verder onbesproken laten. We verbazen ons er over, dat Dr W.A. van Es nog durft spreken over „gekrenkt eergevoel”: heb ik hem beschuldigd van jezuitische „achterhoudinghe”, om nu van vroegere fraaiïgheden maar te zwijgen, of hij mij?

Vervolgens houdt Dr van Es een lang betoog over den „stok-bij-de deur-geest”, waaraan we geen woord verspillen, omdat we dien geest minstens even verderlelijk vinden als Dr W.A. van Es. Het komt er intusschen slechts op aan, dat Dr van Es aantoont, dat die „stok-achter-de-deur-geest” in mijn artikel sprak.

En hoor, inderdaad probeert Dr van Es het bewijs te leveren. Hij komt daartoe nog eens (in een verminkt citaat!) terug op wat ik indertijd ter loops schreef, dat n.l. indien men Kampen terugbracht tot voor 1896, ik dan dadelijk zou verdwijnen. En dan zegt Dr van Es:

En waar we niet weten, dat sedert de vervulling van de laatste vacatures in Kampen de School in aard of strekking eenige verandering heeft ondergaan, daar ligt de vraag dunkt ons voor de hand: maar wist de Synode dit dan van u, bij de benoeming?

Is dit nu zakelijk? Ik heb juist gezegd: indien men Kampen verandert van karakter, dán verdwijn ik. M.a.w. de toestand is nog precies zoo, als vóór mijn benoeming. Ten overvloede zeg ik erbij, dat ik niet geloof, dat er ooit zulk een dwaasheid vertoond zou worden, dat men Kampen terugbracht tot vóór 1896. Waarom zwijgt Dr van Es nu over het aangewezen verschil tusschen vóór 1899 en na 1896? Wie, behalve Dr van Es, leest nu hierin ook maar iets van „gheestelicke achterhoudinghe”? |31a|

Dr van Es vervolgt:

We bedoelen natuurlijk, dat u zoo daaraan hecht, dat men Kampen niet als, wat u noemt, een „kweekschool” beschouwt, dat wanneer de kerken dit wel deden, gij zoudt verdwijnen.

Och, hoe vaak Dr van Es anno 1935 nog van „kweekschool” spreken wil, moet hij zelf maar weten. Prof. Greijdanus heeft terecht als rector der Theol. School deze spreekwijze uiteen gerafeld, in een prachtig betoog, welks logica overtuigde. Maar Dr van Es legt me weer in den mond, wat ik niet beweerde. Ik heb door de verwijzing naar 1896 natuurlijk een bepaald kweekschool-type bedoeld. Misverstand is, voor wie goed leest, uitgesloten. De „kweekende” vorming, die volgens de Hooger-Onderwijs-wet èlke faculteit, dus ook die aan de V.U. geeft, en geven moet, ja, die is in Kampen óók. Maar dat heeft uiteraard niets te maken met het bepaalde kweekschool-type, dat Kampen vóór 1896 had.

Om kort te gaan:

Dr W.A. van Es wordt uitgenoodigd, mijn vraag om herroeping van de beschuldiging van „gheestelicke achterhoudinghe” met een „ja” of „neen” te beantwoorden.


K. S.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001