N.S.B. en tucht

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven

16e jaargang, onder redactie van K. Schilder,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1936-1937
5,35 (1 november 1935)

a



Van verscheidene kanten (tot op dit oogenblik uit zeven plaatsen), ook van de zijde van predikanten, zendt men mij brieven over hetgeen Prof. Waterink voor een Friesche ouderlingen-conferentie heeft gezegd over de kerk en de tuchtoefening over N.S.B.-leden. Men vraagt mij, daartegen in te gaan.

Liever doe ik dat niet. In de eerste plaats omdat men met een verslag in de krant altijd zeer voorzichtig moet zijn; en in de tweede plaats, omdat ik zelf reeds herhaalde malen mijn meening heb gezegd. Mij daarom losmakende van den naam van Prof. Waterink, en de mogelijkheid van onvolledigheid of onjuistheid in het verslag met nadruk erkennende, zeg ik in het algemeen nog het volgende:

a) het verslag beweert, dat het ongereformeerd is, iemand die lid is van de N.S.B. of C.D.U., „maar terstond” onder censuur te plaatsen. Inderdaad, het is ongereformeerd, een woekeraar, roover, speler, gierigaard, dronkaard, lasteraar, echtbreker, hoereerder, dief „zoo maar terstond” onder censuur te plaatsen. Het is mij ook niet bekend, dat er zulke heetgebakerde kerkeraden zijn. Natuurlijk blijft dus de kwestie zelf aan de orde, wat de kerkeraden dan wèl doen moeten.

b) Bij de overweging van deze vraag late men zich niet vàn de (rechte of kromme) praxis afhouden, en overhalen tót een altijd „kromme” werkeloosheid, of — tot een in elk geval halthouden vóór de censuur. Aanleiding tot zulk een halt-houden zou kunnen liggen in de in het verslag gegeven opmerking, dat de N.S.B.-ers en C.D.U.-ers alleen de beginselverklaring dezer partijen onderteekend hebben, en niet verantwoordelijk zijn voor wat in hun orgaan geschreven staat. Straks kan een ander opmerken, dat geen enkele communist verantwoordelijk is voor wat in „De Tribune” geschreven staat. Maar het wordt langzamerhand toch wel wat wonderlijk. Wij hebben reeds vermeld, hoe soms N.S.B.-ers trachten, de kerkeraden tevreden te stellen met de mededeeling, dat zij alleen maar het leidend beginsel der N.S.B. aanvaarden. En wij merkten reeds op, hoe onwezenlijk en misleidend, voor de N.S.B.-ers zelf, en voor de kerkeraden, deze, redeneering is. Thans echter worden in het persverslag gelijke overwegingen ons volk ingedragen. En dat alles terwijl de N.S.B., om nu maar daarbij te blijven, ronduit verklaart: „de daden die onze beweging zou voortbrengen, zullen worden gedragen door een ernstige en weloverwogen wereld- en levensbeschouwing” (brochure, III). En tevens: „dat de beginselen der N.S.B. een onverbrekelijk geheel vormen en het eene beginsel zonder het andere ondeugdelijk zou worden, dat willen onze bestrijders . . . blijkbaar niet zien” (brochure IV). Blijkbaar willen dus de heeren zelf dit wel zoo inzien. Dat zij soms later, ter wille van het beslag, dat zij ook op kerkelijke menschen leggen willen, een formule opgesteld hebben, waaruit deze heldere uitspraak weer wordt weggetooverd, moeten zij weten: het is nu eenmaal bekend, dat de N.S.B. allesbehalve léiding heeft. Maar dat van gereformeerde zijde de zig-zag-lijn van dergelijke manoeuvres gevolgd wordt om kerkeraden aan toom te leggen, dat is wel ontrustend. Vergeet men niet, dat ieder die de beweging steunt, inderdaad een staatsleer helpt verbreiden, welke op alle punten met Gods Woord in strijd leeft, en dynamiet legt onder alle punten van de gereformeerde belijdenis? Waar gaan wij toch heen? Vandaag wordt een dynamiet-legger — theoloog — op een congres van gereformeerden gehaald, en morgen wordt een staatsleer, die dynamiet legt onder heel de belijdenis, gerekend onder die dingen, die een kerkeraad niet in rekening hoeft te brengen, wanneer hij leden ontmoet, die op die staatsleer voortbouwen.

c) Leest men nu (in het verslag) „de weg der censuur is fout” 1), dan wijzen wij dit nadrukkelijk |35b| af. Met erkenning van al de rechtsregelen, die de censuur binden, blijve duidelijk, dat een kerk, die de censuur in gevallen als de besprokene bij voorbaat fout zou vinden, onrechtvaardig wordt. Vaak wordt censuur alleen reeds ter wille van gegeven ergernis toegelaten (denk aan Voetius over de „eenvoudige afhouding”). Maar het zich publiek geven aan een anti-bijbeIsche beweging en staatsleer zou buiten de censuur moeten blijven?

d) Er zijn er in den laatsten tijd, die met nadruk betoogen: geen verkeerde censuur! — en dan is hun betoog uit. Maar Prof. Dr H. Bouwman in zijn „Kerkelijke Tucht”, schoon natuurlijk ook tegen misbruiken waarschuwende, houdt daarmede toch niet op. Zijn betoog gaat verder. Wij besluiten dan ook met wat hij dan verder opmerkt (blz. 168):

„Merkt nu de kerk, dat de beginselen van een vereeniging of genootschap verkeerd werken, dan doet zij het best, die verkeerde beginselen scherp en duidelijk te formuleeren, zoodat de tegenstelling met de belijdenis der kerk helder en klaar uitkomt. En blijkt het dan, dat iemand de valsche stukken niet verwerpt, dan kan de kerk, na herhaald vermaan, bij volharding in het kwaad, den zondaar uit de gemeente bannen. Op deze wijze loopt de weg recht. Immers, wie de belijdenis der kerk niet beaamt, en daartegenover gevoelens koestert, die in strijd zijn met de leer der waarheid, kan niet rustig gelaten worden in de schaapskooi van Christus.”

Dat zijn andere klanken, ik zeg niet dan die van Prof. Waterink, doch wel dan die van bedoeld verslag. En dat — onweersproken — verslag, doet zijn werking. Daarom schrijf ik er over, op verzoek.


K. S.




1. Aldus in „De Standaard”, 25 Oct. 1935, „Friesch Dagblad”, 26 Oct.: „men kan een lid van de N. S. B. niet censureeren, zelfs niet ermee dreigen . . . de weg van de censuur, hoewel kort, deugt niet.”




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.

b. Vgl. Harm Bouwman (1863-1933), De kerkelijke tucht naar Gereformeerd kerkrecht, Kampen (J.H. Kok) 1912 .







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001