„En Ik heb het” wèl „geweten”

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven

15e jaargang, onder redactie van K. Schilder, C. Tazelaar en J. Waterink,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1934-1935
16,130 (18 januari 1935)

a



En Hij zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden, van nu aan zult gij den hemel zien geopend, en de Engelen Gods opklimmende en nederdalende op den Zoon des menschen.

Joh. 1 : 52.


Het woord, dat Christus sprak bij de roeping van Nathanaël, herinnert ons aanstonds zeer bepaald aan den droom van vader Jakob. Den droom van de Jakobs-ladder.

Zóó als Jakob een ladder zag, die den troon van God verbond aan het plekje grond, waarop Jakob als balling te slapen lag (als balling, want de vossen hadden holen en de vogelen des hemels nesten, doch Jakob had niet waar hij het hoofd nederleggen kon, vandaag en ook morgen), zóó zou — aldus voorspelt Christus — ook de plek, waar in zijn omzwervingen de Menschenzoon telkens het hoofd zou neerleggen, rechtstreeks verbonden zijn met den hemel. Want de vossen hebben holen, en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des menschen heeft niet, waar Hij het hoofd kan nederleggen. Vandaag zal hij hier zijn, morgen ginds. Het beneden-eind van de ladder zal als het onder-eind van den slinger van een uurwerk onrustig zijn; het gaat heen-en-weer. Maar het boven-eind, dat zal in een vast punt gehouden zijn — als de slinger van datzelfde uurwerk. Het zal in Gods hand zijn. En de ladder-van-den-hemel-naar-den-Menschenzoon-op-aarde zal van engelen betreden zijn. Zij zullen den dienst van God doen aan den Menschenzoon. Zij zullen hem doen in vervulling, als vervulden, voltooiden dienst.

*

Want die dienst der engelen kan heden in vervulling gaan, wijl Jakob heden is vervuld in den waren, hoogsten Israëliet, Jezus Messias. Hetgeen in Jakob vanwege zijn ouden mensch omzwierf op de aarde — God, die de dooden roept ten leven en de dingen, die niet zijn, roept alsof zij waren, God „zag” verkiezend, scheppend Israël in Jakob — dat is heden ten volle te zien — maar dan in konkrete aanschouwing-van-werkelijkheid — in Jezus Messias. God, die den Levende roept ten doode en de dingen des doods, die bij Jezus niet zijn, tot den Messias roepen zal, alsof ze waren, 2 Cor. 5 : 21, God „ziet”, verkiezend Jakob, toerekenend aan Messias, Jakobs zonde in den Grooten Israël, rekent die Hem toe. Dus zal die trouwe Heer van Jakob Christus geven, wat Hij wil: Hij zal Hem zóó goed bewaken, dat Hij niet omkomt, eer het Zijn ure is, dat Hij niet één der dagen sterve door de hand der onbesnedenen van hart, eer Hij zal kunnen zeggen: „Het is volbracht”, Ik ben gereed-gekomen, Vader! Hij zal Zijn engelen van Hem bevelen, dat Hij Zijn voet niet anders dan te rechter tijd aan den steen stoote. Het program zal kunnen worden àfgewerkt.

*

Want deze Menschenzoon is anders dan Zijn vader Jakob. Hij is in alles Israël, zonder eenige Jakobs-zonde, zonder eenige Jakobs-zwakheid, zonder eenige Jakobs-onwetendheid.

En daarom wordt het Hem ook niet gegeven in den slaap. O neen — het wordt aan Hém geschonken in het volle waakbewustzijn. Hoor: Hij zelf zegt het. Hij zegt het bij voorbaat, Hij heeft gewaakt. Hij is geen meester-droomer, als zijn |130b| vader-droomer Jakob. Hij waakt. En Hij leert anderen met Hem waken; die noemt Hij heden, zoo als Hij hen neemt: Hij noemt en neemt hen als discipelen. Hij waakt: hij zag Nathanaël daar heusch wel zitten onder den vijgeboom, eer hem Philippus riep. Beef nu, Nathanaël: hier wordt gezien als met de oogen Gods: God zag eens Jakob op dien steen daar slapen. God zag vandaag dien waren Israëliet Nathanaël wel droomen-waken onder dien vijgeboom, en daar is heden een profeet, die de verloren schapen, de herders-die-geen-aanstelling van de herders Israëls te wachten hebben, zóó maar ziet zitten onder den vijgeboom. Hij ziet als met de oogen Gods. Hier is de groote Wake, — Nathanaël, die rabbi daar, dat is de Rabbi, de Zoon des menschen! Hij zegt het zelf: van nu aan zal men de engelen tot Hem zien dalen, van Hem zien stijgen naar den hemel. Ze zullen Hem zien onder al Zijn boomen, waar Hij beschutting zoekt voor een gebed. De Menschenzoon! De ware, de echte, de vervulde mensch der profetie. En daarom subordineert Hij dadelijk Nathanaël aan zich. Niet, dat Nathanaël bewaakt werd onder zijn boom, is het laatste, definitieve wonder. Maar dat de Menschenzoon staat onder de bewaking, dàt is het groote feit nu van den dag. En van de dagen, die nog komen zullen.

De groote Wacht!

Hij heeft de actie van het waken in de volkomenheid: is deze niet de Zoon van God?

Hij ondergaat de acte van Gods waken in volkomenheid: lijdelijke gehoorzaamheid: is deze niet de Zoon des menschen?

Hij ondergaat de acte van Gods waken in bewustheid en geloof: dadelijke gehoorzaamheid, Messiaansch bewustzijn: is deze niet de Zoon des Menschen?

*

Ja, in bewustheid en geloof ondergaat Hij de acte van Gods waken over Hem, Hij wéét het, wijst het, profeteert het.

En daarin is Hij meer dan vader Jakob.

Jakob kreeg den droom vóór hij nog Israël heeten mocht. Hij kreeg den droom dus uit genade. Juist door hem zóó te laten droomen, heeft God de Heere hem tot Israël doen rijpen. Maar het zou nog heel lang duren, eer het zoover kwam. Maar Christus? Hij heeft de zekerheid, die Jakob in den droom ontving, gehad met open oogen, toen Hij op klaar-lichten dag Nathanaël aansprak. Hij had die zekerheid, en deelde ze aan de zijnen mee. En daarin toont Hij zijn zelf-bewustzijn als Messias. Jakob zegt, als hij ontwaakt is, en de oogen uitwrijft: gewis, God is aan deze plaats, en ik heb het niet geweten. Christus zegt, eer Hij gaat slapen; als Hij de oogen open heeft, en die van Zijn discipelen open-breekt: gewis, God is aan deze plaats, en ook aan de volgende, en ik heb het bij voorbaat zeer goed geweten.

Dus is die Christus meer dan Nathanaël. Want die is slechts een onvervalschte zoon van Israël. Maar Christus is de Zoon des Menschen.

Dus is de Christus meer dan Jakob. Want die brengt het niet verder dan tot het vaderschap van Israëlieten, die door genade zalig worden zullen, en door geloof in die genade. En door dat geloof juist zullen zij de eersten zijn in de erkenning, dat zij van nature geen onvervalschte menschen zijn, doch menschen met bedrog, vervalschte menschen. Een onvervalschte Israëliet — dat zijn tenslotte Jakobs kinderen, zooverre Jakob Israël zal worden — zal steeds erkennen, geen onvervalschte mensch te zijn. In die erkenning van geloof ligt juist het ware, onvervalschte Israëliet-zijn.

Maar Christus is de onvervalschte mensch. De onvervalschte zoon van Adam. Want dat is weer het paradijs: als God met menschen aan hun plaats is, en als zij ’t weten. Als zij ’t bij voorbaat weten. Als zij het weten, niet in droom, doch in de dag-waak hunner werkelijkheid.

De Zoon des menschen — de Adam, in welken geen bedrog is! De tweede Adam!

*

Want hoor — Hij wéét het, dat God Zijn engelen van Hem zal bevelen, dat Hij Zijn voet niet aan een steen zal stooten, een steen, liggende ter plaatse, waar het niet behoort.

Hij weet het!

Of moet het u nog met zooveel woorden worden gezegd, dat Hij in dit verzekerd woord, gesproken tot Nathanaël, terug-grijpt op Zijn verzoeking in de woestijn?

Daar in de woestijn heeft Satan Hem willen doen grijpen naar de engelen-wacht in eigenwilligheid. In zonde van Jakob, zonder de gerechtigheid van Israël. Spring van die hooge tempeltinnen af! Dan zal de tempel-wacht verbaasd staan over den perfecten wonderdoener, die naar ’t vleesch, met uiterlijk gelaat komt, en die ’t wonder voor zichzelf, zichzelf ten nutte, annexeert! Dan zult Gij den lastigen |130c| omweg naar het Kruis, dien grooten Steen-van-aanstoot, kunnen vermijden, en ineens geëerd zijn als de Hope Israëls! Want — staat er niet geschreven, dat God, als Gij zoo dadelijk naar beneden springt, en zoon van Zijn psalmisten en Zijn patriarchen zijt, dat God Zijn engelen van U bevelen zal, dat Gij Uw voet niet stoot aan eenen steen? Zijt Gij de ware, onvervalschte Israëliet — annexeer dan in geloof de engelenwacht.

Maar in dat uur van de verzoeking, toen de duivel de problemen stelde, waarmee de geest van Jezus Messias zelf worstelde, staande aan den aanvang van Zijn omzwervingen op aarde, in dat uur heeft Christus niet de engelenwacht geannexeerd in eigenwilligheid. Hij deed er afstand van, nu ze alleen Hem zelf scheen te kunnen dienen. Hij verkoos niet over den kleinen aanstoots-steen te worden heengebeurd, om zoo den Gróóten Steen van aanstoot, Golgotha, te ontgaan. Hij hield Zich aan het woord, dat men den Heere niet door eigenwilligheid moet houden willen aan de bondsbelofte. Want eigenwilligheid is bondsbreuk, en doet dus vallen uit de relatie, waarin de bondsbeloften kunnen gelden.

En toen de Satan straks moest wijken, en van Hem aflaten, ja, toen kwámen de engelen. Toen was er de engelendienst: vrede op aarde, door den Menschenzoon. Een wonder voor Zijn eigen baat wilde Hij niet, Hij wilde ’t slechts, als ’t ons kon baten. Dus zocht Hij Zijnen weg naar Golgotha.

En sedert dat uur heeft Jezus de Messias het geweten: nu Ik de Jakobsladder niet heb opgericht in eigenwilligheid, om van mijn vasten steenen-tempel-zetel uit den hemel om een engelenwacht te dwingen, nu zullen ze van boven komen: de engelen en de ladder. Nu zal, wat in de woestijn begonnen is, over Mij als tweeden Adam, als Menschen-zoon — ten bate van de mijnen — ook blijven komen, tot op het uur, waarop Ik zeggen kan: het is volbracht.

Vrede op aarde — want de Groote Oorlog verloopt naar het „gemaakt bestek”, precies naar ’t krijgsplan.

Vanwege de gehoorzaamheid van dezen éénen: den Zoon des menschen!


K. S.




a. Opgenomen in VWS II,51-55.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001