Vrede op aarde

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven

15e jaargang, onder redactie van K. Schilder, C. Tazelaar en J. Waterink,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1934-1935
15,122 (11 januari 1935)

a



En Hij was bij de wilde gedierten. En de engelen dienden Hem.

Markus 1 : 13b.


Al zijn wij, wat den kalenderdatum van heden betreft, eigenlijk al weer ver van het Kerstfeest af, en misschien ook al weer dat Kerstfeest vergeten, toch blijft de Schrift het thema van den Kerstnacht naar voren brengen. Lees den tekst, hierboven afgedrukt. Die tekst immers is het antwoord, dat God, na dertig jaren, op den engelenzang van den eersten Kerstnacht geeft.

De engelenzang; — wij hoorden hem nog onlangs verkondigen: „vrede op aarde onder de menschen des welbehagens”. Welnu, wie denkt, wanneer hij in onzen tekst van die engelen en van die wilde dieren leest, dan niet vanzelf aan dat „vrede op aarde”, dat de engelen hebben gezongen? De Heere Christus was „met” de wilde dieren; dat beteekent hier, dat dezelfde dieren, die anders als wilde en verscheurende bekend staan, rustig zich om Jezus hebben neergevlijd. In steê van Hem kwaad te doen, of Hem te bedreigen, hielden ze zich bij Hem op, zóó, als de profeet het teekent in dat bekende toekomstbeeld van het vrederijk, dat staat te komen. En naast de wilde dieren komen straks ook de engelen, en zij dienen Christus. En zoo vertoont die Christus, met die engelen, en die dieren, in het klein een beeld, en een glimp van dat vrederijk, dat niet is „naar den (vleeschelijken) mensch”, maar waarin toch de heerlijkheid van het nieuwe leven, naar de belofte, opspruit voor den (geestelijken) mensch.

Markus nu brengt de vertooning van dit paradijs-in-miniatuur in direct verband met de heerlijkheid van Christus als overwinnaar in den strijd. Hij was immers van Satan verzocht geweest.

Die verzoeking was heftig. Zij was duizend maal zwaarder dan die van den eersten Adam in het oude paradijs. De eerste Adam toch werd van den duivel verzocht in een paradijs, waar hem niets ontbrak; de tweede daarentegen in een woestijn, waar Hem alles ontbrak, waar hij honger had en dorst. De eerste Adam werd wel in het paradijs verzocht, maar hij was tevoren door het woord Gods gewaarschuwd; hem was gezegd, wat hij doen en wat hij laten moest. Den tweeden Adam is dat niet afzonderlijk gezegd. De Geest dreef Hem eenvoudig in de woestijn, na zijn doop; maar geen enkel uiterlijk verneembaar woord heeft Christus tevoren op de verzoeking voorbereid, of, gelijk het met Adam gebeurd is, in rechtstreeks sprekende woorden het konkrete gevaar hem aangewezen.

En toch heeft Christus, die tweede Adam, die „alle dingen onderscheidende” „geestelijke Mensch”, den verzoeker „onderscheiden”. En Hij heeft hem door het Woord, dat er geschreven staat, doen deinzen, en met dat Woord verslagen.

Zoo wordt dan ook de Christus hier voor ons geteekend in Zijn volle heerlijkheid. Hij is gebleken te zijn de „Zoon van het welbehagen”. Hij was als zoodanig uitgeroepen door een stem van boven, bij Zijn doop, toen Hij nog vóór de verzoeking stond. En nu heeft Hij in de woestijn getoond, te zijn, zooals Hij was bekend gemaakt door die hemelstem: de „zoon des welbehagens”.

In die woestijn is Christus verzocht geweest als vertegenwoordiger van Zijn kerk, als hoofd van Zijn verbondsgemeenschap, als de eerste onder Zijn zeer vele broeders. Hij stond daar als geroepen verlosser, als koning van „de menschen van het welbehagen”. Als zoodanig heeft Hij de proefgeboden voor het forum van den hemel en de hel gehoorzaamd uit zichzelf, en heeft volstaan.

Maar dan is het ook billijk, dat het woord der in den Kerstnacht zingende engelen eveneens bij voorbaat reeds vervulling ontvange; m.a.w., dat de „vrede op aarde” zichtbaar verschijne „onder de menschen des welbehagens”. Want daarvan hebben de engelen gezongen. Kom nu, wild gedierte, en laat leeuw en wolf en panter en kalf en kind en „Zoon des welbehagens” samen wonen. Komt nu, engelen, en dient Hem; Hem, die Zijn werk verricht heeft naar het gebod, en die getrouw geweest is in de verzoeking. Komt, en aanschouwt Hem in Zijn heerlijkheid, en geeft ook ons te aanschouwen beeld en beginsel van dat rijk van vrede, van dat herwonnen paradijs, waarin wij de grondtrekken van het oude weer herkennen.

Want deze voorproef van het vrederijk is ons een duidelijk bewijs van wat er eens zal zijn in het rijk der heerlijkheid, aan het einde der dagen. In dat rijk van vrede zal eenmaal weder alles opklimmen tot den mensch, en rondom hem zich legeren, en hem als koning van de wereld onder God gaan dienen.

Het is waar, in de woestijn van Christus’ verzoeking hebben wij slechts een flits van het komend vrederijk gezien. Haast is weer alles voorbij. En, niemand is er bij geweest, niemand heeft |122b| het gezien. Want het vrederijk blijft een geloofsstuk; men kan slechts door het geloof in het Woord aanvaarden, dat het bestaat, en dat God brieven-van-eigendomsrecht op het nieuwe paradijs, op de volkomen ordening van vrede in die woestijn beteekend en verzegeld heeft. Maar daarom willen wij te meer ons bukken in geloof voor dezen Heiland, die ons het leven heeft beloofd, en die het heeft gegeven naar zijn welbehagen, en die ons het type toont van zulk een heerlijkheid, welke ieder met Hem deelachtig wordt, ieder, die in Christus’ volkomen gehoorzaamheid ook voor zijn eigen ongehoorzaam leven verzoening zoekt bij dezen tweeden Adam.

„Eere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde onder de menschen des welbehagens”. Lof zij den Zoon in alle eeuwigheid. Hij heeft Zijn ambt nog nauwelijks aanvaard, of de engelenzang bevestigt zich. Was ’t wonder, dat zij kwamen dienen?

De herders waren er niet bij, o neen.

En de romantiek kon hier weinig beginnen.

Maar ’t was toch méér dan in den Kerstnacht, meer en rijker.


K. S.




a. Opgenomen in VWS II,48-51.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001